De Nieuw-Zeelander John Nicholson kende veel succes in de Formule Atlantic. Formule 1 bleek lastiger. Nicholson startte één Grand Prix. “Ik was geen échte Formule 1-coureur. Maar het staat wel mooi op mijn CV.”

Het is de tijd van de kitcars. Medio jaren zeventig duiken ze overal op: relatief eenvoudige chassis met een motor van Cosworth en een Hewland-versnellingsbak. Het zijn meestal projecten die na een voorzichtige aankondiging in de gespecialiseerde autosportbladen vol hoop en ambities opduiken bij een van de Europese Grands Prix, om meestal al na een paar maanden zonder sportieve resultaten en met een flinke schuldenlast weer te verdwijnen. Connew Racing, Token, Trojan, Eifelland; geen van allen waren ze meer dan een voetnoot in de Formule 1-geschiedenis.

John Nicholson (NZL) in zijn Lyncar tijdens de Daily Mail Race of Champions op Brands Hatch in 1974.

De kleine constructeur Lyncar slaagde er evenmin in dit lot te ontlopen, maar het project van Martin Slater en motorentuner en coureur John Nicholson had dan ook niet de ambitie om uit te groeien tot een succesvol team.
Nicholson werd in 1973 en 1974 kampioen in de Formule Atlantic. Hij was alleen in zijn vrije tijd coureur, want Nicholson werkte voor McLaren als tuner van de Cosworth-motoren die het team in zowel zijn Formule 1-als Can Am-auto’s gebruikte. Voor zijn Atlantic-successen gebruikte Nicholson een Lyncar-chassis. “Het was geen voor de hand liggende keuze om met die Lyncar te gaan rijden in de Formule Atlantic, maar ik ben nogal een solist en ben altijd graag mijn eigen gang gegaan”, vertelt Nicholson. “Maar na drie jaar in die klasse, waarin ik twee keer kampioen werd, leek het me een goed idee om eens iets anders te proberen.”

Onderstuur
Waar een Formule 1-debuut voor de meeste coureurs de vervolmaking van een droom is, wilde de nuchtere Nicholson ‘eens iets anders proberen.’ Geld om een March of ander gangbaar klantenchassis te kopen had Nicholson niet, dus besloot hij om samen met Martin Slater een Formule 1-auto te bouwen.

Voor Nicholson was de Formule 1 geen droom, maar een leuk uitstapje

Het werd de Lyncar 006. “Martin was verantwoordelijk voor het leeuwendeel van het ontwerp, ik hield me vooral bezig met de motor. Als Cosworth-tuner was ik daar natuurlijk vertrouwd mee. In het voorjaar van 1974 was de auto klaar en kon ik er mee testen. Erg enthousiast werd ik daar niet van, want het ding had enorm veel onderstuur.” Na de nodige aanpassingen schreef hij de auto in voor een aantal niet voor het WK meetellende Grands Prix. In de International Trophy op Silverstone eindigde Nicholson als zesde, wat hem voldoende vertrouwen gaf om dat jaar mee te doen aan de Grand Prix van Groot-Brittannië op Brands Hatch. Nicholson kwalificeerde zich niet.
Hij was weliswaar slechts 3,9 seconden langzamer dan de poleposition van Niki Lauda – die exact dezelfde tijd reed als Ronnie Peterson – maar het leverde hem slechts de 31ste tijd van de 34 deelnemers op. Nicholson vertelt hoe dat kon. “Ik was enorm teleurgesteld. De banden die ik gebruikte hadden een hele zachte wang, wat een gigantisch effect had op de wegligging. Gelukkig had ik nog een tweede set, die was veel beter, maar er was nog maar weinig tijd om me te kwalificeren. Ik deed iets te veel mijn best en beschadigde de auto toen ik de kerbstones raakte. Als dat niet gebeurd was, had ik me vast en zeker gekwalificeerd.”

Schroothoop
Een jaar later was Nicholson weer van de partij. Met een kwalificatietijd die 3,5 seconden langzamer was dan de pole van Tom Pryce haalde hij de race net. “De race ging goed”, herinnert Nicholson zich. “Ik reed in een groepje met Clay Regazzoni, die was teruggevallen na een pitstop, en Mario Andretti in de Parnelli. Vlak voor het eind van de race ging het steeds harder regenen en in de 56ste ronde vloog ik in Club corner van de baan, net als James Hunt, Jody Scheckter en nog een stuk of wat anderen. Het was een behoorlijke schroothoop.”
Nicholson werd als zeventiende en laatste geklasseerd, omdat de race na het ongeluk direct werd afgevlagd. Het was het laatste Grand Prix-optreden van Nicholson en de Lyncar. ”Ik voelde me niet echt een Formule 1-coureur, en ik heb ook niet geprobeerd om mijn carrière te vervolgen bij een ander team”, vertelt de Nieuw-Zeelander. “Het was een experiment, ik wilde gewoon eens kijken hoe ik het er vanaf zou brengen. Ik heb plezier gehad, maar meer was het niet. Daarna ben ik verder gegaan met mijn bedrijf.” Ondanks zijn bescheiden ambities is hij wel trots op zijn ene Grand Prix-start. “Op mijn CV staat wel mooi dat ik Formule 1 heb gereden.”

Dit artikel is oorspronkelijk gepubliceerd in editie 6, 2011 van Formule 1 magazine. Abonnee worden of losse nummers nabestellen doe je hier.