In den beginne – we spreken over het eind van de negentiende eeuw – was autosport het testterrein van de gewone auto. Sterker nog: de eerste race-auto’s wáren doodgewone wegauto’s. Er werd alleen wat harder (en langer) mee gereden.

Door Henk Wagenaar Hummelinck

In 1897 begonnen constructeurs met het bewust 'licht' bouwen en het tunen van motoren. Dat liep spoedig enorm uit de hand, omdat er nog geen regels bestonden. Alles mocht. Daardoor was honderd jaar geleden een Grand Prix-auto niet veel meer dan een platform op wielen met daarbo­venop een enorme motor en twee stoelen. Van wegligging had men nog nooit gehoord en de banden­techno­logie stond nog in zijn kinderschoenen. Perma­nente circuits ontston­den pas in de jaren twintig; tot die tijd was de openbare weg de plek om te racen. Allemaal heel gevaarlijk, zonder meer. Maar bijna alle grote automer­ken deden er aan mee, omdat ze begrepen dat ze hun produc­ten het best konden testen en verbeteren door ermee tegen anderen te racen.

Naarmate de gewone auto volwassener werd, viel er minder aan te verbeteren en nam – althans voor het oog – het prakti­sche nut van de autosport af. Tegenwoordig lijken raceauto's in niets meer op de huis-tuin-en-keuken-auto's, waarin wij ons voortbe­we­gen. Toch durf ik de stel­ling aan dat de autosport nog altijd – hoewel onzichtbaar voor de buiten­wereld – haar vroegere testfunctie vervult. Denk hierbij aan ontwik­kelin­gen op het gebied van motorrendement, voertuigelektronica, materiaal- en brandstof­tech­nolo­gie.

Gedurende de afgelopen twintig jaar groef de Formule 1 zijn eigen graf door zich schaamteloos te manifesteren als een geld­verslin­dende en milieu­vijandige sport. Gelukkig greep de FIA een paar jaar geleden in, voor­name­lijk dankzij de initia­tieven van de onte­recht ver­guisde Max Mosley. Zijn opvolger Jean Todt deelt kenne­lijk zijn visie, gezien de tamelijk revolutionaire regle­ments­voor­stellen voor na 2013 waarbij downsi­zing een prominente rol speelt.

Downsizing is niet van gisteren, maar van vijf jaar geleden om precies te zijn. Toen werden de motoren ingekrompen van 3000 naar 2400 cc en van tien naar acht cilinders. Dat staat in 2013 weer te gebeuren: 1600 in plaats van 2400 cc, met vier in plaats van acht cilinders. Ik ben zelfs niet verbaasd als de Formule 1 in 2020 met eenliter­motoren rijdt – maar dan wél volge­hangen met uitlaat­gasturbo's en compres­soren om de allerlaat­ste pk eruit te persen. De liefheb­ber hoeft hier volgens mij niet tegenop te zien. Formule 1-auto's zullen steeds lichter en kleiner worden, maar inclusief extra ballast kunstmatig op een dikke 600 kilogram worden gehou­den. Hetzelfde geldt voor de motoren, die steeds zuini­ger en milieu­vrien­de­lij­ker zullen gaan werken – maar altijd 700-750 pk zullen blijven ontwikke­len. Meer mag niet, omdat dan alle circuits op slag onvei­lig moeten worden ver­klaard.

Natuurlijk zal de Formule 1 nooit echt 'groen' worden, maar er is geen enkele andere sport op de wereld met een zo groot – zij het indi­rect – maatschappelijk belang als de auto­sport. Het is aan de FIA om ervoor te zorgen dat iedereen dit inderdaad beseft.