De gerenommeerde Britse motorsportauteur en commentator Neville Hay heeft met zijn (Engelstalige) biografie over voormalig F1-coureur Ken Wharton een meesterwerk afgeleverd. Als voorpublicatie hierbij een hoofdstuk uit het boek Wharton.    

De eerste keer dat ik Ken Wharton zag was op Shelsley Walsh in Worcestershire, een heuvelklim op ongeveer 15 mijl van waar ik woon. Ik moet zeven of acht jaar oud zijn geweest. Ken had toen meer haar dan later en was een indrukwekkende verschijning. Ik zag hem de heuvel op schieten en kon niet anders dan me verbazen over de vaardigheid die hij daarbij liet zien. En het was meer dan ‘ik ben een kind en ik ben onder de indruk’: ik denk dat ik toen al begreep wat er kwam kijken bij rijden op dat niveau.

De heuvel in de Midlands is uniek in de geschiedenis van de motorsport, zowel in Groot-Brittannië als in de rest van de wereld, en Ken is samen met Raymond Mays en de bergmeisters Rudolph Caracciola en Hans Stuck een van zijn legendes geworden. Het evenement vindt nog elk jaar plaats en is daarmee de oudste race die nog steeds op dezelfde plek wordt gehouden.

Ongeval

Ken was destijds al bekend als sprintcoureur, maar er was ook een persoonlijke band: Ik wist waar zijn commerciële garage was (niet ver van het huis van mijn oma van moederskant in Smethwick); ik wist ook dat hij een jongere zus had die Jean heette.

De tweede keer dat ik Ken zag, en hem ook echt ontmoette, was in het voorjaar van 1954 om ongeveer 22.45 uur ’s avonds. Ik liep terug naar huis van een bioscoop in Kidderminster toen ik een vreselijk verkeersongeval zag. Een man op een motor reed aan de verkeerde kant van de weg en was zich er blijkbaar niet van bewust dat er een auto, een Daimler 100 prototype, recht op hem af kwam. Hij botste frontaal en met hoge snelheid op de auto.

De bestuurder van de Daimler was Ken. Hij was gestopt vlak voor de botsing, anders zou de motorrijder het niet hebben overleefd. De Daimler bestaat nog steeds en het laatste wat ik erover hoorde was dat hij eigendom was van een charmante Welshman genaamd Harold Wilson. Hoe dan ook, we belandden in de rechtszaal: Ken als eiser en ik als getuige. En daardoor werden we bevriend genoeg om tijd met elkaar door te brengen, want deze rechtszaken duren lang.  

Gymnasium

De derde keer dat ik hem zag was in een populair hotel. Ik ging naar school op King Charles, het eerste gymnasium in Kidderminster, en ongeveer even ver van de school als waar ik woonde was een klein winkeltje. Het was een plek waar ze koffie en sandwiches serveerden, frisdrank en gebak, dat soort dingen, en de jongens van de school spraken er af om een hapje te eten en elkaar verhalen te vertellen.

Er werkte een meisje dat, denk ik, zo’n vijf jaar ouder was dan wij. Ik was toen ongeveer vijftien. Laten we haar Yvonne noemen. Ik kan me haar heel goed herinneren, omdat ze bijzonder aantrekkelijk was, dus toen ik haar een paar jaar later in het hotel tegenkwam was dat nogal een verrassing. Ik zeg hotel, maar het was eigenlijk meer een bar.

Hotel

Het was het soort hotel dat een zeer actieve bar had, en veel mensen die er kwamen verbleven niet per se in het hotel. Ik weet niet meer waarom ik daar die avond was, maar ik was nu ongeveer achttien en een meisje kwam door de kamer op me aflopen. “Hallo, Neville”, zei ze.  

“Hallo.”
“Zeg alsjeblieft niets.”
“Botsende werelden?”
“Ja. Botsende werelden.”

Over haar schouder zag ik Ken aan de bar staan.

“Geen zorgen”, zei ik, “ik zeg niks.” Maar het was gewoon een van die dingen. Ze hield me voor de gek.  
Ik zei: “Verdorie, Yvonne. Het is goed om je te zien. Heb je het naar je zin?”  
“Nee, ik heb het momenteel niet zo naar mijn zin, Neville. Daarom ben ik naar je toe gekomen.”
“Hoe dat zo?”
“Nou, mijn vriendje heeft meer gedronken dan ik eigenlijk zou willen.”
“Je kent Ken.”
“Ja, ik ken Ken. Ik wil niet dat hij nog rijdt. Ik ben met de auto. Kun jij die naar huis rijden zodat ik Ken straks met zijn auto terugrijd? Je kunt mijn auto thuis laten staan en dan haal ik hem morgenochtend op.”

Ze woonde niet zo ver weg, ongeveer een halve mijl of zo, en ze was gewoon zo ongelooflijk mooi, en ik was een jonge knul met een rijbewijs.

Jaloers

Een andere keer vroeg Yvonne me om Ken zelf naar huis te rijden, en zoals de meeste mensen die een paar drankjes op hebben praatte Ken non-stop, en ik nam het allemaal in me op, omdat ik zo onder de indruk was. Ik was natuurlijk ook vreselijk jaloers. Ik hield van autoracen en Ken was een beroemd coureur. Ik herinner me de details niet meer van wat hij vertelde, maar ik herinner me wel levendig het warme gevoel dat ik nu op een bepaalde manier deel uitmaakte van zijn wereld – van deze opwindende wereld van de autosport. Hij legde me uit waarom sommige Formule 1 coureurs goed waren en andere niet, en ik was enorm onder de indruk…

Ken ging graag naar de betere hotelbars en er waren heel wat gelegenheden na de ontmoeting in het hotel waarbij hij me naar huis reed of waarbij hij me vroeg hem te rijden. En zo werden we goede vrienden.  

Fangio

Hij was geen bijzonder knappe man – hij was gedrongen, zoals Juan Manuel Fangio, en hij had zijn haar al verloren toen ik hem in het hotel tegenkwam – maar hij was heel charmant, vooral in vrouwelijk gezelschap. En natuurlijk had hij die bedwelmende glamour van gevaar. Hij was tenslotte een coureur. Hij had altijd een aantal vrouwen in zijn leven. Ik heb Yvonne vrij goed leren kennen, maar ik kende geen van zijn andere vriendinnen. In die tijd was het niet zo dat je zomaar een vriendin kon hebben en een week later een nieuwe: je moest met ze trouwen. En ik denk dat je als meisje iemand als Ken niet zou laten lopen.  

Vrienden

Ken had een grote groep vrienden van beide geslachten. Om eerlijk te zijn: hij was een mysterieuze figuur. Hij was lid van een club in, ik ben vergeten waar, maar ik had een of twee vrienden die daar soms naartoe gingen. Ik was er op een avond tussen kerst en oud en nieuw en dronk wat aan de bar. Volgens de kranten was Ken in Australië; en ik herinner me dat ik dat nogal vreemd vond, omdat de man die naast me zat en er grapjes over maakte Ken Wharton zelf was.

(Tekst gaat verder onder de foto)

Ken Wharton met de BRM P15 MK1 in actie op het Goodwood Circuit in 1954, met achter hem Roy Salvadori in de Maserati 250F. FOTO: Motosport Images.

Oorspronkelijk wilde ik een boek schrijven over de autosport in de jaren 1950, maar toen kwamen sommige dingen waar Ken en ik het over gehad hadden weer bij me terug. Er waren een aantal lange ritten terug naar huis van een race en dan zat ik een uur of twee met hem in de auto. Ik hield van Ken’s openhartigheid, van zijn openhartige meningen, en ik realiseerde me, maar pas onlangs, dat ik het moest opschrijven.  

Het interesseert me niet bijzonder waar Ken geboren is en dat hij een moeder, een vader en een zus had. Dit is niet bedoeld als een typische biografie. Waar ik in geïnteresseerd ben is Ken als deel van een tijdperk. Hij vertegenwoordigt voor mij de autosport van eind jaren veertig en begin jaren vijftig. Ik ben al mijn hele leven geïnteresseerd in en betrokken bij de autosport. Ik heb veel mensen gekend die actief waren in de sport en ik heb met hen samengewerkt, en Ken was zonder twijfel een van de meest fascinerende figuren van dit tijdperk.

Herinnering

De eerste autorace die ik me kan herinneren was het eerdergenoemde Shelsley Walsh in 1946. In 1939 was ik al naar Donington geweest. Ik was ook op Brooklands en Crystal Palace geweest. Maar ik herinner me natuurlijk niets van deze evenementen, want ik ben geboren in 1938. Mijn vader was geïnteresseerd in de autosport en mijn grootmoeder van vaderskant ook. Het was iets van de familie. Ik denk dat ‘auto’ het eerste woord was dat ik uitsprak.  

In 1946 had je Shelsley en Prescott, wat ook een heuvelklim was. Er was geen races op een circuit. Afgezien van één uniek evenement op Gransden Lodge, in juni 1946, waren er tot 1948 eigenlijk geen circuitraces. Dit veroorzaakte problemen voor de industrie en de ontwikkeling van auto’s. Toen maakten een paar in onbruik geraakte vliegvelden hun debuut als circuit. Het eerste circuit dat na de oorlog openging was Goodwood in september 1948.

Twee weken later, in oktober, kwam Silverstone, de Britse Grand Prix. Ik wilde dolgraag gaan en smeekte mijn vader om kaartjes, maar helaas lukte dat niet en dus ging ik pas in 1949 naar Silverstone. Sindsdien ben ik naar elke Grand Prix van Groot-Brittannië geweest. Crystal Palace werd na de oorlog ook heropend en overleefde als racecircuit tot het begin van de jaren 1970. Daarna werd het weer gesloten vanwege parkeerproblemen. Brooklands is nooit heropend. In 1945/6 werd grappig genoeg besloten dat het circuit niet langer geschikt was voor de autosport.

Eigendom

Het is nu eigendom van Mercedes-Benz en staat op de lijst van historische circuits. In Groot-Brittannië stonden alle motorsport evenementen – banen, circuits, verharde of onverharde wegen, of het nu ging om rally’s of races – onder licentie van het bestuursorgaan, de Royal Automobile Club (RAC).  

Ik zette mijn eerste stappen in de auto-industrie door leerling te worden in het bedrijf van Peter Collins. Het bedrijf heette Kidderminster Motors en hij runde het samen met zijn vader. Toen ik op school zat, zat een van mijn vrienden op dezelfde school als de zus van Peter Collins; soms werd ze door hun moeder opgehaald en dan gaven ze me een lift naar Kidderminster.

Toen ik leerling was, kende ik Peter alleen van naam, maar later ontmoette ik hem en ik bleef hem vele jaren zien totdat hij helaas in 1958 op 26-jarige leeftijd om het leven kwam op de Nürburgring. Hij woonde een tijdje in Italië en verhuisde later met zijn vrouw Louise naar Monaco. Ik heb haar na zijn dood goed leren kennen.  

Andere wereld

Autosport was een totaal andere wereld in de jaren 1950. Om te beginnen: als je naar Silverstone ging, of naar een ander groot nationaal of internationaal evenement, dan kon je in de paddock komen. Zo kon je je letterlijk tussen de mensen begeven die aan de auto’s werkten. En er was niets wat je ervan weerhield om de coureurs te leren kennen, als ze je tenminste wilden ontvangen. Ik wist in die tijd heel goed wie wie was en ik heb menig coureur onderworpen aan mijn jeugdige vragen.  

De Britse coureur uit die tijd die eruit springt is Stirling Moss. Iedereen wist wie Stirling Moss was. En nu, na meer dan zeventig jaar Formule 1 kijken, springt hij er nog steeds uit! Ik denk niet dat Moss de snelste coureur was en hij was lang niet de meest succesvolle. Maar door de bank genomen was hij heel bijzonder in de periode dat hij actief was. Moss kon langer hard gaan dan wie dan ook. Hij was fitter dan welke andere coureur ook. En hij hoefde eigenlijk niet speciaal fit te worden: hij was fit omdat hij elk weekend racete. Het maakte hem niet uit wat hij racete. Hij zou met plezier in een truck hebben geracet. \

Ruzie 

Als Stirling en ik ooit ruzie hadden, dan ging het over zijn vrouw Susie, omdat ik haar sigaretten gaf. Ze kwam regelmatig sigaretten bietsen. “Wil je stoppen met mijn vrouw sigaretten geven!”, schreeuwde Stirling dan tegen me. “Zeg jij haar om te stoppen met bietsen”, schreeuwde ik dan terug. “Zeg haar dat ze er niet om moet vragen!” En tegen Susie grapte ik: “Ik zou ze je nooit weigeren, Susie. Alles wat je wilt, mag je hebben.” En dan sloeg ze me heel hard, wat ik altijd bijzonder grappig vond.

Ken Wharton past niet echt in de romantiek van de Gouden Eeuw van Stirling Moss, Peter Collins en Mike Hawthorn. Dat zijn de drie Britse autocoureurs die samen met hun Britse machines beroemd werden. Hun populariteit ontstond na de oorlog, toen ze nog jongemannen waren. Terwijl Ken in 1946, toen het racen weer begon, al dertig jaar oud was. Niet dat Ken geen reputatie had. Die had hij absoluut. Ik denk dat mensen onder de indruk waren van zijn allround capaciteiten.

Problemen

Hij kon en won inderdaad in sprints en heuvelklimmen, rally’s en circuitraces. Ken was net zo veelzijdig als Moss en hij werd goed betaald voor zijn talent. Hij was alleen altijd niet altijd geduldig. In dat opzicht was hij het tegenovergestelde van Moss. Ken wilde geld verdienen en hij was helaas geneigd om de verkeerde auto’s te kiezen, omdat hij impulsief was. Dat zorgde later in zijn carrière voor veel problemen.  

De essentie is dat ik Ken bewonderde. Ik mocht hem graag. Hij was niet de beroemdste coureur, maar er was iets heel speciaals aan hem. Ik heb onlangs ontdekt dat hij in 1956 op Silverstone sneller rondging dan de fabriekscoureurs van BRM (British Racing Motors). En dat hij tijdens een privétest zelfs nog sneller was. Er was iets. Iets magisch. Hij ging ervoor.  


De nieuwste editie van FORMULE 1 Magazine vind je NU in de winkel! Of bestel ‘m hieronder (met gratis verzending in Nederland!)