In de rubriek ‘Terugblik’ werpt Formule 1-redacteur Rob Wiedenhoff een blik op het verleden aan de hand van momentopnamen. Van bijzonder tot bizar, het zijn Robs meest memorabele herinneringen aan een sport die hij al vijfenvijftig jaar als verslaggever en liefhebber volgt.

Het is alweer twee decennia geleden dat het Formule 1-circus voor het eerst neerstreek in Melbourne, op enkele uitzonderingen na een gewaardeerd begin van het seizoen. Ik moest eraan denken bij het bericht dat Aussie Mark Webber zijn helm aan de wilgen hangt.

Bij Melbourne komen verrassingen naar boven borrelen. Goed, het was een stukje vliegen, maar dan was je op een geweldig continent en genoot je van de unieke sfeer in en om Albert Park. Het was er altijd goed toeven en met die race begon het allemaal weer, kwam je iedereen weer tegen. En natuurlijk waren er de debutanten, onlosmakelijk verbonden met de start van een nieuw seizoen.

Meteen het eerste jaar, in 1996, was er volop reden om te worden verrast. Dat kwam door het debuut van Jacques Villeneuve, zoon van, die al heel wat successen op zijn naam had, zoals winst in de 500-mijlsrace van Indianapolis in 1995. Hij reed zijn Williams maar mooi naar poleposition. In de race was het een kwestie van je adem inhouden, want de Canadees voerde het veld aan alsof hij de Formule 1 gewend was en leek een droomstart te gaan maken. Je eerste race winnen was slechts tweemaal eerder voorgekomen, tientallen jaren terug: Nino Farina in 1950 en Giancarlo Baghetti in 1961. Villeneuve moest echter tempo minderen door een olielekkage en zo kon teamgenoot Damon Hill, die hem al de hele tijd op de hielen zat, de overwinning opeisen. Villeneuve hield de boel heel en werd tweede.

Een bijzonder moment in het randgebeuren beleefde ik in 1998 bij een lunch van McLaren. Een nogal onduidelijke invitatie; het waarom was niet meteen helder en weinig collega’s gingen erop in.

Het was goed toeven aan de rand van het water. Spijs en drank waren van onberispelijke kwaliteit, maar naarmate de maaltijd vorderde bekroop me het knagende gevoel dat het een keurige lunch was en niets meer dan dat. Tot het moment van de waarheid aanbrak en McLaren-baas Ron Dennis en Mercedes-sportchef Norbert Haug naar een tafel liepen waarop een afgedekte doos stond. Na onthulling bleek een McLaren-model achter het glas te zitten. Op een afstandje niets bijzonders, zodat ik er eerst niets van begreep, maar bij nader inzien een surprise. Er zaten twee figuurtjes in de bolide, want het ging om de McLaren-tweezitter MP4-98T.

Tot ieders verrassing zou die auto daadwerkelijk worden gebouwd. Een gave publiciteitsstunt voor het merk en een enorme ervaring voor zo’n honderdvijftig genodigden, die de sensatie van hun leven meemaakten door op Formule 1-snelheid te worden rondgesleurd over een circuit. Nog herinner ik me de reactie van de Engelse commentator Murray Walker toen Martin Brundle hem trakteerde op het echte werk: “Ach, ik heb een mooi leven gehad”, verzuchtte hij al voor de eerste bocht.

Bij de presentatie van het schaalmodel besefte je nog niet dat passagieren een hype zou worden. Enkele dagen later was McLaren weer serieus aan het werk, in die tijd nog een onbetwist topteam. Mika Häkkinen won in Melbourne voor teamgenoot David Coulthard en behaalde dat jaar zijn eerste van twee wereldtitels. In z’n eentje.

Door: Rob Wiedenhoff
Dit artikel is eerder gepubliceerd in
Formule 1 nr. 16, 2016.