Jacques Villeneuve behoort tot een uitstervend ras van (ex-)coureurs: het soort dat gewoon zegt wat hij op dat moment kwijt wil, met een opgeheven dikke vinger naar controlerende PR-teamfunctionarissen.

Dat kwam hem overigens afgelopen weekend in Canada op doodsbedreigingen te staan, toen hij zijn ongezouten mening gaf over de studentenonlusten in dat land. Maar daar gaan we het nu niet over hebben – wél over een andere opmerking, die me uit het hart is gegrepen: Villeneuve waarschuwde er namelijk voor dat er binnenkort weer een dodelijk ongeluk in de Formule 1 tegemoet kan worden gezien, als de coureurs niet heel rap meer respect voor elkaars lijf en leden gaan tonen.

De jongeren onder hen beschouwen, aldus de ex-wereldkampioen, Formule 1 namelijk als een soort videospelletje. Wat voor ongeluk je ook bouwt, het loopt toch altijd goed af.

En naar Jacques Villeneuve zou je als beginnend Formule 1-coureur best mogen luisteren, want hij is uitgesproken ervaringsdeskundig. Op Spa veroorzaakte hij ooit bijna expres een mega-crash, doordat hij tegen beter weten in probeerde om Eau Rouge zonder liften door te komen. En achteraf baalde hij er ook nog publiekelijk van dat zijn BAR-teamgenoot op die plek harder op zijn plaat was gegaan dan hij. Of hij deed alsof, en dat is dan eigenlijk nóg erger.

Tot het midden van de jaren zeventig stond een flink ongeluk met een Formule 1-auto garant voor acuut levensgevaar. De circuits waren toen nog enorm onveilig (hulde aan Jackie Stewart, die zijn populariteit als meervoudig wereldkampioen opofferde om dit situatie te verbeteren) en de auto’s waren uiterst brandgevaarlijk en hadden nul passieve veiligheid aan boord. Het keerpunt kwam pas met de ‘uitvinding’ van de koolstofvezel monocoque door McLaren in 1981 – en de waanzinnige crashes die John Watson en Andrea de Cesaris er al in datzelfde jaar ongedeerd mee doorstonden.

Daardoor ontstond de mythe dat je als Formule 1-coureur nagenoeg onkwetsbaar was. Toen Roland Ratzenberger en Ayrton Senna in 1994 (na acht doodloze Formule 1-jaren) in hetzelfde raceweekend verongelukten, schoot iedereen dan ook prompt in de stress. Het kon dus toch nog! Want ook toen al waren Formule 1-coureurs niet meer gewend dat er wel eens doden zouden kunnen vallen.

Sindsdien zijn er achttien jaar verstreken zonder dodelijke ongelukken. Dat is een volslagen onwerkelijke situatie voor een sport die voor de buitenwacht nog steeds te boek staat als gevaarlijk. Ik betrap me er zelf ook op dat ik als toeschouwer tamelijk lauw op spectaculaire Formule 1-ongelukken (Robert Kubica in Canada, de salto van Mark Webber) reageer.

In Amerika ligt dit overigens heel anders. Iedereen weet daar dat Indianapolis-achtige races écht doodgevaarlijk zijn, en iedereen gedraagt zich daar ook naar.

In Europa is de ‘laksheid’ waar Villeneuve naar verwees echter ook al doorgesijpeld naar lagere vormen van autosport. Ook voor jonge autosporters geldt de Formule 1 immers als lichtend voorbeeld. En alles went. Wat voor ongeluk je ook doormaakt, het loopt toch altijd goed af. Totdat het een keer misgaat.