Hideki Noda en Jean-Denis Délétraz: herinnert u zich hen nog? Ik niet, want toen zij in 1994 aan de start stonden was ik drie. Maar toch doet het onverwachte debuut van Brendon Hartley me denken aan deze en tal van andere vergeten Formule 1-helden van eind jaren tachtig, begin jaren negentig. 

De kans is groot dat bij Toro Rosso Pierre Gasly en Brendon Hartley het seizoen afmaken. Als dat gebeurt, zitten er straks in Abu Dhabi twee andere coureurs in de blauwe bolides dan bij de seizoensopener in Melbourne. Carlos Sainz vertrokt naar Renault, Daniil Kvyat heeft de zak gekregen en keert waarschijnlijk niet meer terug.

In de hedendaagse Formule 1 komt zoiets eigenlijk nooit meer voor. Voor zover ik kan zien vonden zulke complete rijderswissels de laatste twintig jaar alleen plaats bij Toyota in 2004 (Panis en Da Matta eruit, Trulli en Zonta erin) en bij Prost in 2001 (Alesi en Mazzacane eruit, Frentzen en Enge erin).

Ga je nog verder terug in de geschiedenis, dan beland je in 1994 en kom je Noda en Délétraz tegen. Zij waren de laatste twee coureurs in een rij van liefst zes rijders die dat jaar in actie kwamen voor het Franse Larrousse-team. En Larrousse was niet het enige team dat het jaar met andere coureurs eindigde als met wie het was begonnen: ook bij Lotus was het raak.

Toen keek niemand daar raar van op. Het was doodnormaal dat er in een seizoen meer dan dertig coureurs hun opwachting maakten in een Formule 1-wagen. Dan kon de rijdersbezetting van een team dus wel eens behoorlijk veranderen.

Einde van een tijdperk
Achteraf gezien was 1994 het einde van een tijdperk. Vanaf eind jaren tachtig was de Formule 1 het domein van kleine privéteams die haast elke race weer een nieuwe coureur meenamen. Meestal was dat degene met de grootste zak sponsorgeld. Niet altijd waren die centen ook een garantie voor talent. Délétraz was tijdens de race in Adelaide zeven seconden langzamer dan de leiders.

Délétraz in actie tijdens de Grand Prix van Australië in 1994.

De deelnemerslijsten namen met al die gelukszoekers en ééndagsvliegen gigantische proporties aan. Wie de 25 coureurs van dit jaar al veel vindt, slaat stijl achterover van de 46 mannen die in 1994 begonnen aan één of meerdere Grand Prix-weekends. Zo ging het destijds eigenlijk elk jaar. Maar 1994 blijft toch wel het meest extreme voorbeeld. Alleen 1987 telde meer Formule 1-coureurs (47), maar toen waren er ook liefst twintig teams, tegenover veertien in 1994.

Anno 2017 is voor hobbyteams is in de Formule 1 geen plek meer. Coureurs raken bijna nooit meer geblesseerd, zodat er minder vervangers nodig zijn. En teams mogen nog maar maximaal vier rijders per seizoen gebruiken. De enorme aantallen Formule 1-coureurs uit de jaren tachtig en negentig zijn dus verleden tijd, en dat is toch jammer.

Cultfiguren als Délétraz, Taki Inoue en Giovanni Lavaggi maakten de sport net iets tastbaarder voor de fans. Zij waren vrij alledaagse jongens die bijna toevallig in de Formule 1 waren beland – nog eens wat anders dan supersterren als Prost, Senna en Schumacher. Zij waren de underdogs die een sport nodig heeft.

Ik denk dat Hartley ook zo’n underdog is. Daarom doet hij me denken aan vergeten helden als Délétraz en de zijnen. Natuurlijk, Hartley is geen paydriver en veel beter dan dat hele zooitje, maar ook hij is als totale outsider plotseling in een Formule 1-wagen beland. Met Hartley is een klein beetje van die eighties- en nineties-magie terug in de sport. Ik ga dit weekend weer voor hem duimen.