In The Roaring Sixties grijpen Britse coureurs de macht in de Formule 1 met zes wereldtitels, verdeeld over vier coureurs. Keiharde kerels met uiteenlopende karakters, maar met één gemene deler: hun onbegrensde passie voor autosport. Met vandaag een portret van: Jim Clark.
In de jaren zestig van de twintigste eeuw klinkt steeds vaker het Britse volkslied na een Grand Prix. Lange tijd hebben Alfa, Ferrari en Maserati de dienst uitgemaakt in de Formule 1, maar steeds meer Britse constructeurs beginnen snellere raceauto’s te bouwen. Cooper, Aston Martin, BRM, Lotus. Van Down Under komen daar Brabham en McLaren bij.
‘Garagisten,’ schampert Ferrari. Knutselaars die niet eens hun eigen motor bouwen. Toch moet hij toezien hoe ze stilaan de macht overnemen, met achter het stuur Britse coureurs. Zes keer wordt een Britse coureur in de Sixties wereldkampioen Formule 1. Maar het is ook een gevaarlijke tijd…
Dit is een portret uit de Classic Special van FORMULE 1 Magazine. Benieuwd naar het hele verhaal? Bestel ‘m nu!
Jim Clark, van Schotse boer tot wereldkampioen
Jim Clark, geboren in 1936, is gefascineerd door racen, maar zijn ouders en zijn geloof houden hem tegen. Vrienden zien echter zijn talent, schrijven hem in voor races en uiteindelijk kan hij de verleiding niet weerstaan. Zo rolt hij stukje bij beetje de racewereld binnen. Al snel ontpopt Clark zich tot de Max Verstappen van de jaren zestig. In een Lotus.
Met Lotus-teambaas Colin Chapman krijgt hij een bijzonder hechte relatie. De onzekere aartstwijfelaar Clark laat alle beslissingen inzake zijn carrière over aan zijn gewiekste teambaas. Chapman haalt zelfs Clarks ouders over wanneer zij weer eens dwars liggen. Eenmaal op de baan is er van Clarks getalm niets meer over en rijdt hij iedereen op grote achterstand. Er is echter een nadeel: Chapman is met zijn innovatieve auto’s altijd twee stappen vooruit, zodat ze niet altijd even betrouwbaar blijken. Had Chapman zijn vernieuwingen wat gelijkmatiger ingevoerd, dan was Jim Clark ongetwijfeld veel vaker kampioen geweest.
De Lotus 25, die in 1962 te vaak is stukgegaan, blijft in 1963 eindelijk heel. Clark wint zeven van de tien races. Driemaal met een Grand Slam: pole, snelste ronde en van start tot finish aan de leiding. Clark is de onbetwiste virtuoos van zijn generatie. Als geen ander is hij in staat de breekbare machinerie van Chapman te ontzien en er ook snel mee te rijden. Na een raceweekend keert hij echter zo snel mogelijk terug naar Schotse schapenboerderij van zijn ouders. Van de racewereld vol glamour en ijdeltuiterij moet hij niets hebben.
Na pech met de Lotus 33 een jaar eerder, rijdt Clark in 1965 opnieuw de voltallige concurrentie op een hoop. Zes van de eerste zeven races worden gewonnen, waarvan drie met een Grand Slam. De zevende race, in Monaco, doet Clark niet mee, omdat hij bezig is de 500 mijl van Indianapolis te winnen. In de jaren zestig rijden Formule 1-coureurs ieder weekend wel ergens races. Naast de Formule 1 rijden ze Formule 2, toerwagens, Sportscars enzovoorts. Er zijn nog niet zoveel Grands Prix, prijzengeld en salarissen zijn relatief laag: er moet geld verdiend worden.
Na de zege in Indianapolis heeft Chapman Ford overgehaald zich te mengen in de Formule 1. Zodra de Cosworth V8 halverwege 1967 achterin de Lotus ligt, lijkt Clark niet meer te stoppen. Pech echter houdt hem van de titel, die naar Denny Hulme in een Brabham gaat. Voor 1968 is Clark huizenhoog favoriet. Hij wint de openingsrace (op 1 januari!) in Zuid Afrika. In april echter komt hij om het leven bij een crash tijdens een Formule 2-race op Hockenheim. Zelfs Clark, die bijna nooit een ongeluk heeft gehad, blijkt niet kogelvrij.
Lees hier alles over de Dutch GP in Zandvoort
De nieuwste editie van FORMULE 1 Magazine is uit! Haal ‘m nu in de winkel of bestel ‘m online, met gratis bezorging in heel Nederland.