De dag 5 oktober 2014 is met een dikke rouwrand verstopt in Formule 1’s geschiedenisboek. Het is de gitzwarte dag die het begin van het einde van Jules Bianchi’s leven inluidde. In Japan, ver van huis.

Wanneer je op de Suzuka International Racing Course rondloopt, en dan met name op de plek van het tragische ongeval, spoelt de film in je hoofd automatisch terug naar die mistroostige Japanse zondagmiddag in 2014. Regen, schemering, slippartijen, de gele takelwagen, totale chaos en de klap… Weet u nog wie de race won? Precies. Die Japanse GP zal tot in oneindigheid verbonden blijven met de noodlottige, krankzinnige crash van een Franse stercoureur in wording.

Donderdagmiddag stapte ik met collega Frank Woestenburg van De Telegraaf het onderkomen van Toro Rosso binnen, waar John Booth tegenwoordig director of racing is. Een man van statuur, Brit en Bianchi’s teambaas bij Marussia ten tijde van zijn uiteindelijk fatale ongeluk. Hij wilde er geen woord over zeggen, zei hij vriendelijk en ernstig tegelijk. Dat hoofdstuk wil hij niet meer aansnijden of reconstrueren. Booth heeft het verlies van Bianchi, ongetwijfeld met hartzeer, uit zelfbescherming in zijn achterhoofd geparkeerd.

Zo gaat dat in het leven, waar de dood – hoe tragisch en onrechtvaardig soms ook – elke dag en overal op de loer ligt. En als er nou één beroepsgroep is waar ze dat beseffen, is het wel die van de racecoureurs.

Ook Max Verstappen is zich van alle gevaren bewust. Hij zat op 5 oktober 2014 ’s ochtends, met een gelukzalig gevoel net terug na een lange vlucht uit Japan, de horrorrace met vader Jos op de bank te bekijken. “Ik probeer zo weinig mogelijk aan dat tragische ongeluk te denken”, verklaarde de tiener gisteren. Moet Bianchi dit weekeinde herdacht worden?, zo luidde de vervolgvraag. Verstappen zweeg even, zei: “Het moet er niet de hele tijd over gaan, anders kun je het nooit een plaats geven.”

Hij heeft gelijk. Laat de doden met rust.