Tegenwoordig zien we als Europeaan de 500-mijlsrace van Indianapolis als een soort witte raaf onder de grote races, net als de 24-uursrace van Le Mans. De ‘Indy 500’ verdient echter ten volle de belangstelling van ons, Formule 1-adepten. Met een beetje goede wil kan IndyCar zelfs worden beschouwd als de Amerikaanse versie van ‘onze’ Formule 1. Dat ga ik uitleggen.

Grands Prix worden al sinds 1906 verreden. De term Formule 1 werd pas in 1946 bedacht als vervanger van de nooit populair geworden aanduiding Formule A. IndyCar bestaat, zij het onder een andere naam, al sinds 1909. De stamvaders van beide instituten, Formule 1 en IndyCar, zijn dus ongeveer even oud.

Tot het begin van de Eerste Wereldoorlog (1914) probeerden Europa en Amerika ondanks de hinderlijke aanwezigheid van de Atlantische Oceaan serieus om op gelijke voet met elkaar autosport te bedrijven. Amerikaanse toppers kwamen naar Europese Grands Prix en Europese toppers naar Indianapolis. Deze race werd zelfs twee keer door Fransen wonnen: Jules Goux (Peugeot) in 1913 en René Thomas (Delage) in 1914. Hun auto’s werden vervolgens ter plekke aan vermogende Amerikaanse coureurs doorverkocht, want dat scheelde een duur betaalde overtocht naar huis.

De Eerste Wereldoorlog was vrijwel in zijn geheel uitgevochten op Europees grondgebied, zodat het begrijpelijk was dat na 1918 Europeanen even geen zin meer in autoracen hadden. Daardoor kwam de Europees-Amerikaanse autosportrelatie op een laag pitje te staan en gingen beide partijen letterlijk hun eigen weg. Hoewel vooral in de jaren twintig hier en daar in Europa nog wel ovals werden gebouwd (Sitges, Montlhéry, Monza), lagen de Europese wortels overduidelijk op wegcircuits en dat is nooit anders geworden. In Amerika was dat precies andersom.

Toen in 1950 het Wereldkampioenschap Coureurs werd ingesteld, liet de FIA ook de ‘Indy 500′ meetellen. Het was de bedoeling om het wereldkampioenschap zo een wat globaler aanzien te geven. Dat was echter een louter op politieke gronden genomen beslissing en dus gedoemd te mislukken. De toenmalige Indy-auto’s leken immers allang niet meer op Grand Prix-auto’s. Integratie tussen beide kampen bleek dus een onhaalbare kaart, zoals in 1957/1958 weer bleek toen de hardleerse FIA het Amerikaanse IndyCar-circus een paar keer op Monza zijn kunsten liet vertonen. Toch zijn er bij IndyCar gedurende die zeventig jaar afzondering opvallend veel ontwikkelingen geweest, die later hun weerslag op de Formule 1 hebben gehad.

Een ingeblikte opsomming van alle Amerikaanse ‘uitvindingen’ uit die periode:

  • de achteruitkijkspiegel (in 1911),
  • de monocoque (in 1915, exact een halve eeuw vóór de Lotus 38),
  • de racehelm (in 1916 uitgevonden en in 1938 verplicht; in de Formule 1 in 1951),
  • de boordradio (in 1931),
  • de dieselmotor (in 1934),
  • van binnenuit verstelbare schokdempers (in 1938, in Europa in 1969),
  • schijfremmen (in 1939, in de Formule 1 vanaf 1950),
  • zeswielers (in 1948, in de Formule 1 in 1976),
  • de uitlaatgasturbo (in 1950, in de Formule 1 in 1977),
  • de brandwerende overall (in 1954 bedacht en in 1959 verplicht; in de Formule 1 gangbaar vanaf circa 1964),
  • de rolbeugel (in 1955, in de Formule min of meer verplicht vanaf 1961),
  • racebanden (in 1956) en
  • de gasturbine (in 1967, in de Formule 1 in 1971).

    Algemeen kan je stellen, dat Amerika vooral het voorbeeld heeft gegeven op het gebied van veiligheid. Dat was geen wonder, als je beseft hoe veel hoger de snelheden aldaar lagen: tijdens de jaren vijftig verongelukte één op de drie Indy-coureurs!

    Aan de andere kant had Amerika in technisch opzicht ongetwijfeld nog veel meer van Europa kunnen opsteken, als men daarvoor maar oog had gehad. Tot het begin van de jaren zestig waren Indianapolis-auto’s namelijk conservatief gebouwde monsters, echte dinosaurussen in vergelijking met eigentijdse Formule 1-auto’s. In 1958 begon de motor-achterin-revolutie in Europa en werd drie jaar later van daaruit naar Indianapolis ‘geëxporteerd’. Toen hadden de Amerikanen geen keus meer en moesten ze een enorme technische inhaalslag plegen.

    Tot het begin van de jaren tachtig bleef men in Amerika bijna uitsluitend op ovals rijden. Daarna werd IndyCar meer Europees gericht, met een aantrekkelijke mix van ovals, stadscircuits en wegcircuits. Toch is het de vraag of de Formule 1, na diverse mislukkingen in het verleden, ooit in Amerika werkelijk gewaardeerd zal gaan worden.