In de rubriek ‘Terugblik’ werpt Formule 1-redacteur Rob Wiedenhoff een blik op het verleden aan de hand van momentopnamen. Van bijzonder tot bizar, het zijn Robs meest memorabele herinneringen aan een sport die hij al vijfenvijftig jaar als verslaggever en liefhebber volgt.

Het is verre van de moeilijkste bocht uit het rijke repertoire van de internationale circuits. De als ‘La Source’ (de bron) bekend staande haarspeldbocht op Spa-Francorchamps speelt door zijn anciënniteit een belangrijke rol in de autosport historie.

Na de lange en gevaarlijke aanloop vanuit de bocht bij het plaatsje Stavelot vormde La Source in vroeger tijden een prettig rustpunt voor de heren coureurs die krachtig afremden, routinematig met bijbehorend tussengas door de versnellingen afzakten om vervolgens met geringe snelheid rechtsaf te slaan. Om te keren als het ware. Leuk om te zien. En om te horen. Want na La Source ging het gas er weer vol op en werd naar de wellicht uitdagendste van alle bochten ter wereld, de Raidillon bij Eau Rouge, gesneld.

In vroeger tijden was de binnenkant van La Source te voet bereikbaar via het rennerskwartier. Net zoals je kon doen met de Tarzanbocht, maar in België was de ruimte veel smaller. Bijzonder was dat je helemaal tot aan de rand kon doorlopen. Stak je een been uit, dan werd die subiet aangereden.

Heel normaal was dat fotografen de weg over mochten steken om vanaf de overkant, voor het hotel met de gelijknamige naam, de gang van zaken te bekijken. Vanaf die plek had je geweldig zicht. Aan de rechterkant het stuk asfalt vanaf Stavelot en links de uit het zicht weglopende, afdalende weg. En, het mooist van alles, in de verte het fraaie Ardennen landschap. Daarvandaan zag het circuit van Francorchamps er uit zoals het in wezen hoorde. Er hing altijd een bijna voelbare dreiging in de lucht. Je wist dat hier ging gebeuren. Een autorace zoals een autorace hoorde te zijn. Spanning, onzeker weer, ongewisse afloop en strijd, niet zelden op leven en dood.

Het was vooral handig om daar op de eerste trainingsdag op je gemak naar de auto’s te kijken. Waarbij nieuwe modellen of nieuwe coureurs rustig konden worden beoordeeld. Je kon er tijdens de trainingen wennen aan de startnummers op de auto’s en de helmen van de coureurs.

De eerste keer dat ik er stond te kijken bracht een grote hoeveelheid indrukken en emoties. Als achttienjarige was ik er als ‘gate crasher’ gekomen. Daar stond ik dan te midden van grootheden als Paul Frère, Tim Parnell of het zich aristocratische allure aanmetende Britse echtpaar Stanley dat nauw was verweven met het merk BRM. Mijn simpele cameraatje verrichtte overwerk. Het was bijna te mooi om waar te zijn.

Ik denk terug aan die warme junidag in 1960, enkele meters vanaf mijn helden. Daar zag ik Von Trips en Hill in de mooi rode Ferrari’s met de motor voorin, de diepgroene, bijna zwarte BRM’s van Hill, Ginther en Gurney, de Cooper van Bristow, de Lotussen van Moss, Ireland of Stacey of de Brabhams van Brabham en McLaren.

Ik kon mijn geluk niet op. Dit was de beste plek om als beginner een miniem deeltje uit te maken van het Formule 1-circus dat die naam nog verdiende. Opeens reden alle auto’s, behalve die van Moss, langzaam terug naar de pits. Graham Hill beantwoordde mijn zwaai. En het werd stil. Onheilspellend stil als tegenwicht van de eerdere optimistisch klinkende muzikale mechaniek. Destijds wist ik niet wat dat betekende. Langzaam sijpelde een gerucht door. Stirling Moss was gecrasht. En goed ook, zo bleek later. De Brit was een paar maanden uit de roulatie.

Later stond ik nog vaak in La Source. Je zag er oud-coureurs, teammanagers, journalisten en fotografen. Een rondreizend gezelschap dat eens per jaar op Francorchamps neerstreek.

Die sfeer langs de lijn van de jaren zestig is lastig uit te leggen. Je stond op de bühne van een schouwspel waarvan je wist dat het ‘grote publiek’ weinig interesse toonde voor die waaghalzen. F1 was levensgevaarlijk, met amateuristische trekjes. Onder elkaar. De sfeer zoals die vroeger ook moet zijn geweest op golfbanen. Gegarandeerd exclusief, dat wel. Een periode die langzaam maar zeker helaas voorgoed zou verdwijnen.

Door: Rob Wiedenhoff.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in
Formule 1 nr. 5, 2015.