In de rubriek ‘Terugblik’ werpt Formule 1-redacteur Rob Wiedenhoff een blik op het verleden aan de hand van momentopnamen. Van bijzonder tot bizar, het zijn Robs meest memorabele herinneringen aan een sport die hij al vijfenvijftig jaar als verslaggever en liefhebber volgt.

Door de jaren heen kreeg ik opmerkingen van liefhebbers die zeiden hoe mooi, bijzonder en exclusief het wel niet moest zijn om een Formule 1-race vanaf de perstribune te bekijken. Er lag meestal enige al dan niet verholen afgunst in besloten.

Het fenomeen perstribune is echter lang geleden uitgestorven. Dergelijke verhogingen voor het journaille hebben plaatsgemaakt persruimtes met ritsen tv-monitoren, waarop je haarfijn en vanuit alle hoeken een uitremactie van Max Verstappen of het in elkaar haken van twee Mercedessen kunt bekijken.

Het is aangenaam rustig boven de pitstraat vergeleken bij de overkant, waar je een zitplaats op een door een duif bescheten tegel kreeg toebedeeld.

En toch, toen ik voor het eerst de perstribune op het circuit van Zandvoort mocht betreden, gaf mij dat inderdaad een gevoel van exclusiviteit.

Je liep een stukje op met de betalende toeschouwers naar de karakteristieke hoofdtribune met zijn gebogen dak. Daarna ging je een ruimte binnen die nog het meest weghad van een slecht onderhouden openbaar toilet in een bedenkelijk stadsdeel. Er stond zelfs eens een bord met het opschrift ‘Dit is geen toilet maar een buffet’, wat nodig was om aan te geven dat hier toch heus sprake was van ambulante handel in voedsel.

Bovenaan was een rij zitplaatsen gereserveerd voor ‘de heren van de pers’, zoals men die toen noemde. Gewoon op de winderige tribune, maar wel met een plank als lessenaar om aantekeningen te maken. Een rondetabel bijhouden was essentieel, want veel informatie kreeg je niet en van tv-monitoren had nog niemand gehoord. Na het afvlaggen van de winnaar en de ceremonie was het een hele toer om door de massa heen het rennerskwartier te bereiken.

De coureurs hadden destijds de goede gewoonte om niet meteen te vertrekken, maar na te praten met verslaggevers uit tal van landen. Uiteraard was het gebruikelijk om voor de start zo lang mogelijk bij de pits en tussen de auto’s op de grid te blijven voor het laatste nieuws. Dat had ook een hoog gehalte van erbij willen horen.

Hinderlijk omlopen viel op Zandvoort te voorkomen door een bepaalde official beleefd maar dringend aan te spreken. De man stond bekend als ‘Jansen hek’. Hij beschikte over de sleutel waarmee een houten hekje kon worden geopend aan de kant van de tribunes, zodat je via de baan snel naar je hoge plek kon komen om tijdig de start mee te maken, die toen nog gewoon verliep door het zwaaien van de Nederlandse driekleur. Boven had je goed zicht op de gedeeltes die ertoe deden: Bos uit, Tarzanbocht, Gerlach en Hunserug. En natuurlijk de pits.

Elk gerenommeerd circuit kende zijn eigen aanpak van de perstribune. Meest gebruikelijk was de klassieke opstelling: gewoon een aparte ruimte in of bij de hoofdtribune.

Herinneringen aan bijna vergeten werkplekken buitelen door mijn geheugen. Saai was het Franse Rouen met een rij houten planken. Ook Clermont-Ferrand en Dijon stelden een deel van de tribunes beschikbaar, terwijl op Spa-Francorchamps een ruimte was gereserveerd onder de hoofdtribune. Smal met laag plafond, maar het uitzicht was goed.

Op de Nürburgring zat je riant voor de pits. Monaco was een verhaal apart; daar werden we vrijwel ieder jaar op een andere plaats ondergebracht. Het is niet te geloven, maar je beschikte over een werkruimte in een parkeergarage of in een nog niet afgebouwd complex. Voordeel was dan weer wel die keer dat ik in twee stappen over de baan kwam om een praatje te maken met Stefan Bellof na een boeiende regenrace.

Perstribunes werden airco-perszalen. Klinische ruimtes. Soms verlang ik naar de nok van de Zandvoortse tribune, een vergeten maar bevoorrechte positie.

Door: Rob Wiedenhoff