De Formule E heeft de nieuwe auto gepresenteerd, die met ingang van het volgende seizoen gebruikt gaat worden. De reacties zijn gemengd, van stoer en futuristisch tot afzichtelijk en een verkwanseling van het historisch erfgoed van de autosport.

De kritiek op de nieuwe FE-bolide is hetzelfde als die eerder op de cockpitbescherming Halo, waarmee de elektrische racer ook is uitgerust, werd geuit. Het is een stijlbreuk en past niet in de traditie van formulewagens, waar de wielen en cockpit open horen te zijn.

Soms is het goed wanneer zaken met de tijd meegaan. Denk aan je salaris en de ontwikkelingen in de medische wetenschap. Tot de jaren vijftig was het ook ongehoord dat de motor niet voorin, maar achterin een Formule 1-auto kwam te liggen. Dat pakte toch best goed uit en heeft de autosport mede gevormd tot wat het nu is. Een dynamische wereld, waarin je niet voor altijd kunt blijven vastklampen aan tradities.

Wat mij vooral stoort aan de nieuwe Formule E is dat het uiterlijk vertoon zwaarder weegt dan de functionaliteit. De auto ziet er niet zo uit omdat het de snelst mogelijke vorm is, maar omdat de organisatie het een mooi plaatje vindt. De Formule E wil een revolutie in de autosport ontketenen, maar revoluties ontstaan doorgaans uit eigen beweging en niet achter een tekentafel.

Een raceauto hoeft ook niet per se mooi te zijn, als hij maar snel is, en veilig. Al is het natuurlijk mooi meegenomen als het er wel goed uitziet. Het aftasten van de grenzen van de reglementen leidt af en toe tot onooglijke vondsten, maar meestal trekt dat zich wel weer recht. En dus blijft de auto van de toekomst een stip op de horizon die steeds verder vooruitgeschoven wordt. Zoals het hoort.