Williams-kopstuk Rob Smedley is er niet bang voor dat het team uit Grove de ontwikkelingswedloop met teams als Ferrari en Red Bull zal verliezen: “Wij kunnen ons sneller ontwikkelen dan elk ander team.”

Williams finishte in 2014 als derde bij de constructeurs, al was het – zeker in de tweede seizoenshelft – doorgaans het team dat zich ‘best of the rest’ mocht noemen achter het dominante Mercedes. Laatstgenoemde formatie staat ook in 2015 weer ver op voorsprong, zo kan zelfs na één race al wel geconcludeerd worden, maar Williams lijkt ondertussen te zijn bijgehaald door Ferrari.

Ferrari-coureur Sebastian Vettel wist Williams-rijder Felipe Massa immers af te troeven in de strijd om P3 tijdens de Grand Prix van Australië, nadat het verschil tijdens de kwalificatie verwaarloosbaar was. Bang dat Ferrari, dat zich tijdens de winter aanzienlijk heeft verbeterd, de stijgende lijn doortrekt en Williams achter zich laat is het team uit Grove echter niet, zo benadrukt hoofdingenieur Rob Smedley in gesprek met Autosport.

“We zijn het seizoen begonnen met een degelijke, betrouwbare en goed uitgebalanceerde auto en ik twijfel er niet aan dat we onze rivalen kunnen verslaan zolang we blijven pushen met het doorontwikkelen van de auto”, stelt hij.

Hoewel Williams met minder budget werkt dan Ferrari en Red Bull heeft er volgens Smedley ‘de afgelopen twaalf maanden een omslag qua mentaliteit plaatsgevonden’ waardoor niemand binnen het team er aan twijfelt dat het desondanks in staat is haar bolide beter door te ontwikkelen dan deze rijkere teams. “De jongens op de fabriek doen ook echt geweldig werk, ze weten veel performance te vinden”, vertelt de voormalige Ferrari-medewerker.

Wat volgens Smedley verder nog in het voordeel van Williams spreekt, is dat het Albert Park-circuit van de openingsrace niet per se een baan is waarop de sterke punten van de Williams FW37 optimaal benut konden worden. “Onze auto past beter bij het circuit in Maleisië, daar kunnen we ons potentieel beter uitbuiten”, stelt Smedley, die denkt dat de race aldaar een ‘meer representatief beeld zal geven van de krachtsverhoudingen’.