Maar naast ieder probleem in de huidige Formule 1, kun je een zwakke plek uit het verleden plaatsen. Neem alleen al de enorme snelheidsverschillen binnen het startveld die decennialang doodnormaal waren. Wie het extreem vindt dat er tussen de huidige top drie en de rest soms een seconde zit, moet er eens een oude kwalificatie-uitslag bij pakken. De GP van Hongarije in 1993 bijvoorbeeld: niet minder dan acht seconden scheidden snelste man Alain Prost en de nummer 26 Luca Badoer. Vergelijk dat maar eens met de kwalificatie op hetzelfde circuit dit jaar. De Sauber waarin Marcus Ericsson de langzaamste tijd reed, was niet vooruit te branden, en toch zat hij maar 3,5 seconde achter de Ferrari van polesitter Sebastian Vettel. Die snelheidsverschillen waren niet bevorderlijk voor de actie op de baan. Vaak kwamen er maar vijf of zes auto’s over de finish in dezelfde ronde als de racewinnaar. Veel coureurs in langzamere wagens werden op drie, vier, vijf of nog meer ronden gereden. Abu Dhabi 2017 mag dan saai zijn geweest, met zulke grote verschillen heb je pas echt een optocht. Ter vergelijking: dit seizoen werd alleen Daniil Kvyat één keer op drie ronden gereden. De strijd om de overwinning was vroeger ook lang niet altijd spannend. Ik heb het gemiddelde verschil tussen de nummers één en twee uitgerekend voor een willekeurig seizoen (2001) en voor 2017. Wat blijkt: tegenwoordig zit alles veel dichter bij elkaar. In 2001 lag de winnaar gemiddeld veertien seconden voor. Er waren races waarin de nummer één met een seconde of veertig voorsprong over de streep kwam. Afgelopen jaar was het gat tussen het hoogste treetje van het podium en de tweede plek nog maar 6,5 seconde. Liefst twaalf keer lag de winnaar aan de finish minder dan vijf seconden voor. Ploffende motoren
Wat tot tien, vijftien jaar geleden ook niet meehielp, was de dramatische betrouwbaarheid van de F1-wagens. De ene motor was nog niet geploft, of de andere ging er alweer aan. Denk bijvoorbeeld aan Stewart Grand Prix in 1997, dat in 34 pogingen slecht 8 keer de finish wist te halen. Toen weliswaar erg vervelend voor het kleine Britse team, maar niet een verhaal dat de krantenkoppen domineerde zoals de McLaren-Honda-saga van de laatste drie jaar. Alle technische malheur zorgde geregeld voor Grands Prix waarin tien auto’s of minder de finish haalden. Wie voorop reed, moest er altijd op rekenen dat hij zomaar door een onverwacht probleem met lege handen kon komen te staan. DRS oneerlijk? Dan was dat soort willekeurige pech het ook. Wat ik maar wil zeggen: elke periode in de Formule 1-geschiedenis heeft zijn goede en minder goede kanten. We missen het ouderwetse motorgehuil, maar we hebben wel een uniek Nederlands talent dat meedoet om de zeges. Er zijn wat minder uitgesproken karakters à la Piquet of Stewart, maar met Hamilton, Vettel en Alonso zien we wel twintig keer per jaar drie van de beste coureurs aller tijden elkaar bevechten. De Formule 1 levert soms waanzinnig spannende, legendarische races. Af en toe is de sport ook slaapverwekkend saai. Zo is het altijd al geweest en zo is het goed.