Formule 1-medewerker Jo Bossuyt houdt tijdens de GP van China speciaal voor deze website een dagboek bij, waarin hij vanuit de paddock verhaalt over roddels, trends en het laatste nieuws.

Een week of wat geleden. Ik zit in de auto met een Franse collega die me een lift geeft naar de luchthaven, na de race in Bahrein. Of hij nu naar China vliegt? Neen dus. “China sla ik over,” zegt hij. “Ik ga volgende zondag de race volgen op televisie. Bij Alain, in zijn vakantieverblijf.”

Alain, dat is Alain Prost. Mijn collega is immers een oud gediende. Versloeg Formule 1 al in de tijd van Prost contra Senna. De tijd toen journalisten en coureurs nog samen optrokken. Een relatie hadden die verder reikte dan alleen maar mediasessies, zoals vandaag de norm is. Zoals een Zweedse collega die destijds de kamer deelde met de betreurde Gunnar Nilsson, ze waren vrienden. “Als Gunnar ‘bezoek’ had, dan ging ik wel even op de sofa in de gang. Op een keer zag Mario Andretti me daar liggen en zei: kom maar in mijn kamer, in het tweede bed.” Andere tijden.

Maar zie. De gezellige zondagnamiddag voor televisie, ergens in het zuiden van Frankrijk, gaat dus niet door voor mijn Franse collega. Ik
loop in de paddock van Sjanghai en zie Alain Prost. Op de valreep opgetrommeld door Renault voor een evenement waarop de een of andere sponsor moet voorgesteld. Niet alleen omdat hij adviseur van het Renault-team is, moest Alain present zijn. Ook en vooral omdat Renault zijn RE40 van seizoen 1983 meebracht, helemaal tot in Sjanghai.

Ook dat dompelt me onder in andere tijden, als ik de RE40 zie staan. “Ja ik had dat seizoen wereldkampioen moeten worden,” zegt Prost een beetje meewarig. Maar het werd Nelson Piquet in de Brabham BT52. De legende wil dat Brabham, toen het team van ene Bernie Ecclestone, voor de laatste races van dat seizoen speciale brandstof gebruikte. Met nogal wat vraagtekens boven de legaliteit van het vloeistofje. “Je had er een Airbus mee kunnen laten opstijgen,” zei een oudere collega me ooit toen we het over dat seizoen hadden. De overgeleverde geschiedenis wil dat Renault toen geen klacht indiende om de rust in de Formule 1 te bewaren.

Maar daar praat ik nu eens niet over met Alain. Ik vraag hem of de huidige Formule 1 hem nog kan boeien, na wat hij in de gulden jaren
allemaal beleefde, vanop de eerste rij. Zegt de viervoudige Fransman me: “Het boeit me zeker nog, maar op een andere manier. Minder emotioneel, meer pragmatisch. Vroeger kickte ik op het rijden, vandaag boeit de technologische kant me. Vroeger begreep ik alles, kende ik ieder onderdeel van de auto. Vandaag is het zo complex dat je onmogelijk alles kan begrijpen. Maar wat me nu vooral aantrekt is de uitdaging. Ik bedoel: was ik nu adviseur bij Mercedes of Ferrari, dan zat ik daar te kijken hoe die auto’s altijd winnen. So what. Maar bij Renault staan we voor een berg waar we over moeten. We willen met dit team weer naar de absolute top. Heel boeiend.”

Boeiend? Ja. En Leuk: een paar uur later is het immers… Red Bull dat wint.

Het dagboek van zaterdag lees je onder de foto.

Foto: Sutton Images.

Die paddock van China is eindeloos groot. Je ziet er ook geen kat.

Coureurs of iedereen die bij een team betrokken is, verstopt ze zich in een soort paalwoning op een grote vijver, daar achter de paddock. Ik loop daar maar wat rond en denk: waarom niet eens tot bij het team waar die andere coureur uit de Lage Landen rijdt. McLaren dus. En dat is een heel end lopen. Tot helemaal achteraan.

De positie van de teams in pitlane en paddock wordt immers bepaald door het klassement van het voorbije seizoen. Twee Spaanse collega’s hebben ook zin in een koffie bij McLaren. “Ola”, klinkt het. Schouderklopje. Opvallend hoe er een soort verbondenheid is gegroeid tussen de Spaanse en Belgische journalisten. Misère brengt mensen dichter bij elkaar.

Het loopt ook in de derde grand prix van het seizoen voor geen meter bij McLaren. Jammer. Doodjammer. Samen met Red Bull is McLaren misschien wel het team met het grootste specifiek gewicht aan talent achter het stuur. Maar de wereld krijgt het niet te zien.

Stoffel Vandoorne stak vorige week in Bahrein elf (11) tegenstanders voorbij. Eentje van die acties was live op televisie te zien. Tien niet. Zegt hij me: “Frustrerend? Neen. Veel frustrerender is dat je zoveel auto’s voorbij moet om in de punten te finishen. Geef mij maar een auto waarmee ik maar één of twee tegenstanders voorbij moet om te winnen…”

Maar winnen, daar is natuurlijk nog lang geen sprake van bij McLaren. Even nadien zit ik in de perszaal en zie hoe Alonso de dertiende kwalificatietijd rijdt, en dus niet in de beslissende derde sessie raakt. Alweer niet. Vandoorne is veertiende. Misère.

Ze hebben nochtans hard geprobeerd. In de tweede sessie gaat Stoffel slipstreamen achter Fernando. Daarna draaien ze de rollen om, daar op dat lange rechte stuk. Zelfs coureurs, zelfs teamgenoten, per definitie elkaars grootste concurrenten, vinden verbondenheid in hun gemeenschappelijke ellende. Want elkaar aanzuigen, je doet het niet als je voor de pole position rijdt. Je doet het alleen uit arren moede. Als laatste strohalm. Uit wanhoop.

Let wel. Ze beheersen tenminste de kunst van het aanzuigen, Alonso en Vandoorne. Kan niet iedereen zeggen. Jean Alesi en Gerhard Berger probeerden het ook een keertje, in Monza, toen ze voor Ferrari reden. Natuurlijk lukte dat niet. Ze knalden bij meer dan driehonderd per uur tegen elkaar.

Het dagboek van vrijdag lees je onder de foto.

Foto: Sutton Images.

Het is Max ten voeten uit. Het beest bij zijn naam noemen, zo is hij.

Ook in Sjanghai. Vraagt een journalist waarom Hamilton hem zo heeft aangepakt, vorige week in Bahrein, als iedereen toch wel kan zien dat het gewoon om een race-incident ging. M. Verstappen (20) uit Monaco, voorheen Maaseik: “Misschien omdat het makkelijk is om de jonge coureurs altijd de schuld te geven?”.

Ik zit in het zaaltje waar bewuste persconferentie zich voltrekt, en denk: dàt is het. Een banaal generatieconflict. Oud en jong, ze aarden niet op hetzelfde asfalt. Gevestigde waarden zien dat jonge geweld niet graag komen. Voelen zich bedreigd in hun rol. De oude mannetjesleeuw verstoot mannelijke welpen zodra die de puberteit voorbij zijn. Formule 1-coureurs met staat van dienst wijzen jonge nieuwkomers met de vinger zodra een vierkante centimeter carbon van de auto vliegt. Felipe Massa, in 2002, jong en debuterend, grossierend in stuurfouten ook, maar met de reputatie behoorlijk snel te zijn, toekomstige grote: “Die jongen is gevaarlijk, er moet worden ingegrepen,” schreeuwde David Coulthard.

Ik loop maar even naar de paddock. Zie daar, Stoffel Vandoorne. We hebben het over de kwestie Max-Lewis. Stoffel heeft het allemaal niet zo goed gevolgd. Begrijpelijk, eigen sores daar bij McLaren. Zegt hij: “Ik weet alleen dat je als jonge coureur geen cadeautjes moet verwachten als je hier aankomt.”

Iets verderop klets ik met nog een andere coureur. “Zet er mijn naam niet bij,” vraagt hij om niet geciteerd te worden. Ik begrijp hem. In de Formule 1 wordt alles uitvergroot. Zeker quotes als deze: “Als je als jonge coureur in de paddock arriveert en uit de vroegere klassen de reputatie meebrengt dat je snel bent, dan voel je het snel in alles en nog wat: je bent een bedreiging voor de gevestigde waarden…”

In Formule 1 is het niet Barbertje die moet hangen, maar Benjamin: altijd de jongste. En vooral: hoe sneller je bent, hoe krachtiger die reputatie waarmee je binnenkomt, hoe meer vingers naar je wijzen.

In Bahrein was het niet de eerste keer dat een gevestigde waarde Max openlijk beschuldigde. In 2015, na de crash in Monaco, Felipe Massa over Max: “Te jong en dus gevaarlijk.” Of iets in die zin.

In de geschiedenis zitten meer voorbeelden. Schrijnende voorbeelden. Riccardo Patrese, pas 24, eerste volledige seizoen, in 1978 – toen was 24 nog piepjong. In Zweden (met Peterson) en Zandvoort (met Pironi) bonje gehad. Komt Monza: massacrash in de sprint naar de eerste bocht, Ronnie Peterson zwaar gewond. De Zweed die diezelfde nacht overlijdt omdat een propje beenmerg in zijn bloedbaan sukkelt. James Hunt, toen ancien, geeft de schuld aan Patrese. Mobiliseert het voltallige peloton, en dat lukt. In de volgende race, Watkins Glen, zeggen de coureurs dat ze niet zullen starten als Patrese meedoet. De Italiaan zit het weekend uit. Terecht? Ga weg. Zelfs met de meest vileine wil van de wereld kun je de toen nog jonge Patrese niet aanwijzen als grote schuldige voor de crash. Daarom werd hij later ook officieel witgewassen. Maar Patrese droeg het wel zijn hele carrière mee als een grote last, biechtte hij me later eens op, toen hij consultant voor een Italiaans tv-station was. En dat allemaal omdat hij jong was in 1978. En snel. En per definitie dus ook een bedreiging…

Het dagboek van donderdag lees je onder de foto.

Ik kom al jaren naar China. Eerste keer in 2004, als ik het me goed herinner. En 2018 min 2004, inderdaad: dat is …15. In ieder geval, het is de vijftiende keer Shanghai voor mij, en de vijftiende keer dat er wel iets gebeurt of te zien is dat mijn mond andermaal open spert.

Natuurlijk zijn er ook constanten. Zoals Jiading, de voorstad van Sjanghai waar zich het circuit bevindt. Ja, er staan al wat meer gebouwen dan in 2004, misschien …vijftig keer zoveel -normaal in China- schat ik, maar het blijft nog altijd een buitenstad. Alwaar je huisvaders voorbij ziet fietsen met niet alleen vrouwlief maar ook twee kleuters, zittend op het zadel of op het frame. En moeder, jawel, ze heeft steevast wat rommel en andere spullen die met een dik touw over haar hals heen langs weerskanten van haar lijf bengelen. Ze zijn ook dit jaar van de partij.

Of ook: als je naar binnen sluipt in Jiading, voorstadje met een slordige 800.000 zielen, bots je op steegjes waar zich geen westerling zich naar binnen waagt en ik dan toch maar de moed samenraap. Ontvouwt zich daar een onverklaarbaar tafereel -ik denk dat al die door vuil getaande vrouwen op een stoeltje scharen aan het slijpen zijn maar weet het niet zeker want word meteen weggejaagd. Jawel, in Jiading leven sommigen niet meteen in de meest comfortabele omstandigheden.

Helemaal anders is het in Xiantiadi. Jawel, ik heb dit jaar het geluk dat ze voor mij een hotel vonden in die leuke buurt, hartje Sjanghai. Weliswaar een uur met de taxi naar het circuit, maar gezellig. En onbetaalbaar voor de gemiddelde Chinees. Restaurants met Westerse prijzen, boetieks van Vuitton of daar ook zijn Rolex. Panamera’s die door de straten schuifelen, AMG-versies van Mercedessen, dat soort rollend materieel. Bierhuizen zat. Taxi’s ook. En dan nog wel versie mét veiligheidsriemen, schaars goed in Jiading.

Maar ik zei dus dat mijn mond wel ieder jaar van iets openvalt. Ook deze keer dus, over taxi’s gesproken. Merk ik na een paar honderd meter: merkwaardige achteruitkijkspiegel heeft deze. Ik zie er niets in weerspiegeld, wel het beeld van een camera die … vooruit kijkt. Tuurlijk vraag ik de man niet wat er aan de hand is. Als westerling moet je het hier doen met gebarentaal, in de taxi. Zal trouwens gewoon zijn om verhaal te halen na een ongeval, toch?

Neen dus. Legt de barman in het hotel met later uit, want ondertussen zag ik al meer auto’s met die nieuwe spiegel en intrigeert het me nu echt: “Er is een nieuwe rage in Sjanghai. Minder begoede jongeren die zichzelf… plots voor de auto gooien, hopen dat ze niet te veel averij oplopen en veel te veel verzekeringsgeld binnenhalen…” Waarop ik nog een pilsje bestel. Om even goed te kunnen slikken.