Het seizoen van 2023 gaat ongetwijfeld de geschiedenisboeken in als een van de meest dominante jaren in de Formule 1. In de zomerstop heeft Max Verstappen al een voorsprong die haast onoverbrugbaar lijkt. Het is een fenomenale prestatie, maar zeker niet het eerste voorbeeld van een dominant seizoen. Wie gingen Verstappen voor in jaren van absolute dominantie?

Lewis Hamilton, 2020

We hoeven niet ver terug te gaan voor de voorbeelden van alleenheerschappij. Lewis Hamilton en Mercedes waren zeven jaar lang heer en meester van de Formule 1, en het mag duidelijk zijn waarom. Wanneer beide coureurs het goed doen, kan je nog beargumenteren dat het gewoon aan de auto ligt. Maar wanneer je als kampioen een gat naar je teamgenoot hebt dat even groot is als het totaal aantal punten van de nummer vier in de ranglijst, dan doe je als coureur ook wel iets goeds.

Hamiltons laatste titel met Mercedes was er een van onbetwiste overmacht. Door de pandemie werd het seizoen ingekort naar zeventien races, maar voor de prestaties van Hamilton maakte dat geen enkel verschil. De Brit won met een gat van 124 punten naar de nummer twee, teamgenoot Valtteri Bottas. Elf overwinningen, tien pole positions en drie podiums maken wel duidelijk hoe sterk Hamilton dat jaar was. Zelfs het oplopen van covid, waardoor hij één race moest missen, kon hem niet tegenhouden. Het was een daverend slotakkoord van een bijzonder sterke periode van Mercedes.

Sebastian Vettel, 2013

Sebastian Vettel heeft een paar keer erg hard moeten knokken voor zijn titels. In 2013 was dat absoluut niet het geval. Drie races voor het einde was de titelstrijd al beslist. Vettel won uiteindelijk dertien van de negentien races dat jaar, met een gat van 155 punten naar de eerstvolgende coureur. De Red Bull-coureur sloot het seizoen af met een reeks van negen overwinningen op rij, een record dat – voorlopig – ongeëvenaard is.

Na het winnen van zijn vierde titel bewijst Vettel eer aan zijn auto. (Getty Images)

Jim Clark, 1963

Zes races winnen klinkt tegenwoordig misschien niet als heel erg bijzonder, maar in 1963 was het genoeg om Jim Clark de titel op te leveren. Dat jaar was het namelijk zo dat alleen je zes beste resultaten bleven staan. In andere woorden: met zes overwinningen had Clark de maximale score behaald dat jaar. Uiteindelijk deed hij er nog een schepje bovenop door ook nog eens de laatste race van het seizoen te winnen, waardoor Clark uiteindelijk zeven van de tien races dat jaar op zijn naam had gezet. Alsof dat nog niet voldoende was, won Clark ook nog een handjevol races die niet meetelden voor het kampioenschap. Het was een recordjaar van Clark: nog nooit eerder had iemand zeven races in één seizoen gewonnen.

Na het winnen van de titel maakt Jim Clark een paraderondje met ontwerper Colin Chapman achterop. (Motorsport Images)

Alain Prost en Ayrton Senna, 1988

Clarks prestatie was zo goed dat zijn record 25 jaar lang intact bleef. Pas in 1988 wist Ayrton Senna dat record te verbreken. De Braziliaanse superster won acht van de zestien races dat jaar. Zijn teamgenoot Alain Prost won er zeven. De enige race dat jaar die niet door een McLaren-coureur werd gewonnen, was de Grand Prix van Italië. Ferrari-coureur Gerhard Berger pakte de winst voor de ogen van de tifosi, waarmee hij voorkwam dat McLaren een perfecte reeks behaalde dat seizoen.

Senna en Prost zorgden voor een spannende titelstrijd dat jaar. Pas in de laatste race wist Senna zijn eerste wereldtitel veilig te stellen. Maar bij de constructeurs was er absoluut geen sprake van een strijd. McLaren behaalde in dat jaar 199 punten. Alle andere teams samen hadden 201 punten. 

Ayrton Senna, Nigel Mansell en Alain Prost samen op het podium in 1991. (Motorsport Images)

Nigel Mansell, 1992

Hoe goed Senna ook was, in 1992 kon hij simpelweg niet tippen aan de Williams van Nigel Mansell. De eerste vijf races werden allemaal gewonnen door Mansell en in de loop van het jaar voegde hij daar nog eens vier aan toe. Mansell was dat jaar zo goed dat hij maar drie verschillende eindposities had: ofwel hij won, ofwel hij werd tweede, of hij viel uit. De einduitslag was dan ook overduidelijk. Mansell won de titel met 108 punten. Nummer twee Riccardo Patrese kwam niet eens in de buurt met slechts 56 punten.

Michael Schumacher, 2001, 2002 en 2004

Wie derde werd in 1992 was niemand minder dan Michael Schumacher. Het zou nog even duren voordat Schumachers periode van absolute alleenheerschappij begon, maar toen hij eenmaal ontketend was, bewees hij ook meteen waarom hij terecht gezien wordt als een van de beste coureurs aller tijden. In 2001 scoorde Schumacher meer punten dan de nummer twee en nummer drie samen. In 2002 herhaalde hij dat kunstje nog eens, dit keer door elf van de zeventien races te winnen en elke race op het podium te eindigen. Zes races voor het einde had de Ferrari-coureur de titel al veilig gesteld. Schumacher was zo krankzinnig goed dat de Formule 1 de regels aan moest passen om de rest een betere kans te geven. 

Door een nieuwe puntentelling en sterkere concurrentie moest Schumacher in 2003 nog daadwerkelijk moeite doen om zijn titel veilig te stellen. Maar het echte spektakelstuk kwam in 2004. Van de achttien races wist Schumacher er dertien te winnen, een winstpercentage van 72% en tot de dag van vandaag het hoogste overwinningspercentage in de Formule 1. In de andere vijf races eindigde Schumacher twee keer op het podium en had hij twee keer de snelste ronde, ook al eindigde hij niet in de punten. Door de nieuwe puntentelling lijkt het alsof de rest dichterbij zat, maar pak een gemiddelde race van dat jaar erbij en je ziet dat Schumacher mijlenver voor lag op de rest. Alleen teamgenoot Rubens Barrichello kon Schumacher nog bijbenen, maar ook hij wist dondersgoed wie de echte kampioen in dat team was.

Schumacher viert zijn zevende en laatste wereldtitel op het podium in België. (Motorsport Images)