Tijdens de eerste Grand Prix van Japan stonden er vier coureurs uit eigen land aan de start. De opvallendste nieuwkomer was Masahiro Hasemi, die de Japanse Kojima KE007 bestuurde. Over het gloriemoment van een Japanse outsider.

Toen de Formule 1 in 1976 voor het eerst Japan aandeed, waren Japanse coureurs nog een zeldzaamheid. Hiroshi Fushida probeerde zich in 1975 tijdens de Grands Prix van Nederland en Groot-Brittannië tevergeefs te kwalificeren voor de race, en was daarmee de eerste Japanner die zich in de Formule 1 waagde. De reden voor zijn mislukte pogingen was eveneens Japans: de Maki F101 moet wel een van de slechtste Formule 1-auto’s van dat decennium zijn geweest. Het belette Jan Lammers overigens niet om de auto eind jaren negentig als restauratieproject aan te schaffen. Hoe dan ook: nadat Honda aan het eind van 1968 uit de Formule 1 verdween, speelde Japan geen rol van betekenis meer.

Lokale franje
De aandacht in het laatste weekend van oktober 1976 ging uit naar de titelstrijd, die zich voltrok tussen James Hunt en Niki Lauda. De laatste was na zijn ongeluk op de Nürburgring bijna letterlijk uit de as herrezen en maakte in de laatste Grand Prix van het jaar nog een kans op de wereldtitel. De lokale franje werd verzorgd door Masami Kuwashima, die voor Wolf Williams reed, Noritake Takahara in een Surtees, Kazuyoshi Hoshino in een Tyrrell en Masahiro Hasemi. Ook Maki dook weer op, nu met de Brit Tony Trimmer achter het stuur van de sinds het voorgaande seizoen danig aangepaste auto. Maar terwijl de nieuwe Maki net zo traag bleek als zijn voorganger, trok Hasemi in positieve zin de aandacht met zijn Kojima. Dit Japanse merk was nog onbekend in de Formule 1, maar had al wel naam gemaakt in de lokale Formule 2. De KE007 was geschoeid op banden van Dunlop, dat officieel al sinds 1971 niet meer actief was in de Formule 1. De auto was net als veel van zijn tijdgenoten uitgerust met een Cosworth-motor en een versnellingsbak van Hewland, maar kende naast de unieke Dunlop-banden ook een vrij innovatieve wielophanging van Japanse signatuur, met vanuit de cockpit verstelbare Kayaba-schokdempers. Hasemi verraste iedereen door in de eerste training de vierde tijd te noteren.

Masahiro Hasemi in de Kojima, vlak voor de start van de Grand Prix van Japan in 1976.

Masahiro Hasemi in de Kojima, vlak voor de start van de Grand Prix van Japan in 1976.

Geheime banden
Vervolgens maakte debutant Hasemi een fors ongeluk mee, waarbij hij de Kojima volledig in de kreukels reed. Het hoofdkwartier van het team was gelukkig gevestigd in de buurt van Fuji. Gedurende de nacht werd van een reservechassis een geheel nieuwe auto opgebouwd. Daarmee kwalificeerde Hasemi zich de volgende dag op de tiende plaats. Hij was daarmee verreweg de beste Japanner; Hoshino plaatse zijn Tyrrell op de 21ste plaats, terwijl Takahara 25ste en voorlaatste was. Kuwashima moest al na de eerste vrije training uitstappen omdat hij zijn sponsorverplichtingen niet kon nakomen en Trimmer was blij dat hij na de kwalificatie mocht afzien van verdere deelname in de onvoorspelbare en gevaarlijke Maki. Hasemi’s prima prestatie zorgde voor gefronste wenkbrauwen bij Goodyear, dat in Dunlop plotseling een geduchte concurrent had. Goodyears manager Denny Chroback deed een beroep op een kennelijk geheime reservevoorraad extreem zachte banden om niet nog meer gezichtsverlies te lijden. Die voorraad was echter beperkt, waardoor Goodyear zich genoodzaakt zag zijn klantenbestand op te delen in teams van A- en B-garnituur. Logischerwijs maakte Chroback zich hiermee niet erg populair, maar het voordeel van de zachtere banden viel uiteindelijk erg tegen, waardoor het protest van de mindere teams beperkt bleef.

Teleurgesteld
Op zondag regende het hard. Niki Lauda gaf al na twee ronden op omdat hij de omstandigheden te gevaarlijk vond. James Hunt had hierdoor aan de vierde plaats genoeg om zijn eerste wereldtitel veilig te stellen. Hasemi viel bij de start vier plaatsen terug, maar kon dankzij Dunlops uitstekende regenbanden al snel opklimmen naar de zesde plek. Het voordeel van het Japanse rubber verdween naarmate de baan opdroogde, en Hasemi viel ver terug. Na een bandenwissel was de Japanner kansloos voor een goede klassering, maar Hasemi zette nog wel de snelste ronde neer. Zijn landgenoot Hoshino deed eveneens van zich spreken door op te rukken naar de derde plek. Hij wisselde in de twintigste ronde naar droogweerbanden, maar reed die op het ruwe asfalt van Fuji zo snel op dat hij voor een tweede keer moest stoppen. Daarop had zijn team niet gerekend en Hoshino moest dan ook teleurgesteld opgeven omdat er simpelweg geen banden meer voorradig waren. Hasemi reed met zijn Kojima wel naar de finish, maar eindigde op volledig kaal gereden banden als elfde, op zeven ronden achterstand.

Noritake Takahara in 1977 met de inmiddels van een andere kleurstelling voorziene Kojima, praat met zijn engineer.

Noritake Takahara in 1977 met de inmiddels van een andere kleurstelling voorziene Kojima, praat met zijn engineer.

Tweede kans
Een jaar later was Kojima wederom present in Fuji, ditmaal met twee auto’s. Hasemi had plaatsgemaakt voor Hoshino, terwijl de tweede auto – een volledig nieuw ontwerp ten opzichte van het voorgaande model – werd bestuurd door Takahara. Het team maakte nu gebruik van Bridgestone-banden. Hoshino kwalificeerde zich als elfde, Takahara als negentiende. Takahara werd al in de tweede ronde het slachtoffer van een ongeluk met Mario Andretti en Hans Binder, terwijl Hoshino een benzinedrukprobleem had en twee ronden vertraging opliep. Hij eindigde als elfde. Daarna werden de Kojima’s nooit meer gezien in een Grand Prix. De KE007 waarmee het team debuteerde werd enkele jaren geleden gerestaureerd door Shoji Tochibayashi en maakte met hem achter het stuur zijn opwachting op het Goodwood Festival of Speed.

 

Dit artikel is oorspronkelijk gepubliceerd in editie 17, 2010 van Formule 1 magazine. Abonnee worden of losse nummers nabestellen doe je hier.