Peter van Egmond wilde autocoureur worden, maar belandde als fotograaf in de Formule 1. Hij is al 39 jaar vaste gast in de paddock, maar de finish nadert. Met een monoloog scheurt hij in zijn mogelijk laatste jaar als F1-fotograaf door een avontuurlijk leven. Hij vertelt in dit paaswekend, in twee delen: vandaag deel 1.

De beginjaren

“De Grand Prix in Zandvoort was in 1985 mijn eerste Formule 1-race. Ik werkte er voor Autovisie, heb toen alleen maar in de duinen rondgelopen. Het was een one-off. Maar in 1989 begon de vaste fotograaf van Autovisie die het hele Formule 1-seizoen volgde, voor zichzelf. Toen heb ik gevraagd of ik het van hem mocht overnemen. Daar zaten ze eigenlijk niet echt op te wachten, alleen bleef ik maar zeiken.

In 1989 heeft Autovisie me voor de GP in België geaccrediteerd. Het enige dat ik hoorde, was dat ze een interview met Nigel Mansell hadden en een mooi portret van hem wilden. Ik moest dus een afspraak maken met Mansell, niet mijn sterkste punt, die ik alleen maar van televisie kende. Toen ik hem benaderde vroeg hij: ja, wat wil je? Ik zei: ik moet een foto van je maken voor een Nederlands magazine. Oké, kom over een kwartier terug, antwoordde Mansell. Ik dacht: die zie ik nooit meer. Maar na een kwartier kwam hij netjes aanlopen. Dat was dus lekker binnenkomen in de F1, zeg maar. Op de een of andere manier heb ik me vanaf het eerste moment op mijn gemak gevoeld in de paddock. Natuurlijk heb ik respect voor die coureurs, maar ze nooit als een soort God gezien of zoiets.

In 1992 maakte ik samen met Rob Wiedenhoff (voormalig F1-verslaggever, red) mijn eerste overzeese Grand Prix. Naar Japan, waar Jan Lammers in de F1 terugkeerde. Maar op een gegeven moment werd het met Autovisie minder, ik had er inmiddels gelukkig wel wat andere klanten bijgekregen. In 1994 het nieuwe FORMULE 1 Magazine, daarnaast werkte ik voor Panorama, Autoweek, Autorevue en ik weet niet wat.

In die tijd werd je nog redelijk goed betaald voor foto’s. En ik had er nog een baan naast als quality engineer bij Brooks, een Amerikaans bedrijf. Echt iets totaal anders dan fotografie. Op donderdagmorgen stapte ik met mijn koffer achterin de auto naar het werk en om vier uur klokte ik uit. Mijn collega’s gingen dan naar de stamppot, ik naar Schiphol voor de Grand Prix in Italië. Zondagnacht vloog ik na races meestal terug, maandagochtend zat ik dan weer bij Brooks. Die combinatie beviel me best wel. Misschien had ik destijds eerder de ambitie moeten hebben helemaal voor mezelf te beginnen. Maar ik was daar te bang voor, wilde de zekerheid die ik had niet overboord gooien. Dat waren dus de beginjaren. En toen had ik natuurlijk de mazzel dat Jos Verstappen Formule 1 ging rijden.”

‘Printmedia pikten Jos echt op toen hij in de F1 kwam’

Verstappen I

“Toen Jos in 1994 in de Formule 1 kwam, was fotografie min of meer mijn vaste werk. Ik was al behoorlijk aan het reizen, werkte vanwege het vaste salaris ook nog bij Brooks. Maar de Formule 1 moest ook gewoon geld opleveren, anders kon ik het niet doen. Ik keek destijds wel naar kampioenschap: als het beslist was, dan ging niet meer. Het was niet alleen meer hobby, snap je? Er moest echt brood op de plank komen en dat lukte op zich ook redelijk.

Vooral de printmedia pikten Jos echt op, toen hij in de Formule 1 kwam. Voor mij was dat goed: als er meer interesse is, heb je meer inkomen. Wat nu het rare is, is dat ik ondanks het grote succes van Max minder beeld van hem verkoop dan van Jos. En dat komt omdat de grote fotobureaus hem meer fotograferen en de meeste media contracten hebben met die bureaus. En dat is soms best wel frustrerend.

Eerlijk gezegd denk ik, en het is heel krom, dat ik eigenlijk het minste meelift op het succes. Veel Nederlandse media die nu in de paddock rondlopen waren er natuurlijk nooit bij geweest als Max Verstappen niet was opgestaan. Alleen dit blad is er eigenlijk altijd bij geweest.

De begintijd met Jos was een hele mooie tijd. Ik deed ook veel voor Panorama, samen met redacteur Pieter Groenewold. Daar waren ze altijd erg blij met mijn foto’s. Als ik met ideeën kwam, dan was het bijna altijd wel goed. Zo zette ik mijzelf wat meer in de markt. Ik was destijds omgeschakeld naar dia. En die kun je niet op het circuit ontwikkelen. Het spannende is dat je pas vier dagen later weet of je het goed gedaan hebt. Eigenlijk vond ik dat de leukste periode qua fotograferen. Want je was het hele weekend gewoon alleen maar aan het fotograferen. En je had meer tijd: aan het einde van de dag zat je niet nog een keer vier uur achter die klotencomputer om beeld te selecteren en te bewerken. Als het klaar was, was het klaar.”

‘Ik stond op omvallen, kon mijn gezin niet meer onderhouden’

Het kantelpunt

“Nadat Christijan Albers uit de Formule 1 moest vertrekken, volgde een paar jaar later het kantelpunt. De gedachte: ik moet ander werk gaan zoeken, want ik kan hier niet meer van leven, mijn gezin niet meer onderhouden. Ik ging richting de 50, stond echt op het punt van omvallen. Het was de tijd van de financiële crisis. Er zijn in die periode veel fotografen gestopt.

Eén, twee jaar voor die crisis zag je eigenlijk al dat internet kwam opzetten, steeds meer adverteerders de stekker er bij print uittrokken ten faveure van online. En dan is het heel simpel: geen adverteerders, geen budget, geen Nederlander in de Formule 1, geen foto’s. Ik heb toen wel ingeteerd op mijn reserves. Dat was een grote gok, alleen kon het op een gegeven moment echt niet meer. Ik dacht: dit is vrij zinloos, want het kost alleen maar geld. Je hebt eigenlijk helemaal niks verdiend, maar je gezin wel het hele jaar in de steek gelaten.

Toen kwam McLaren. Dat is mijn redding geweest. Een Engelse collega heeft mij bij dat team geïntroduceerd. Ik had een groep Engelse fotograferen leren kennen, kon goed met ze overweg. In die tijd moesten we op alle circuits de hoofdprijs betalen voor het gebruik van vijf dagen internet om het digitale beeld door te sturen. Soms kostte dat wel € 1000 per weekend. Die Engelsen zaten altijd bij elkaar, ik zat er meer bij voor de gezelligheid.

Veel van die jongens werkten voor kranten, ze hadden altijd haast om beeld door te sturen. Ze werkten met een splitter, deelden zo de internetkosten. Ik had nooit haast, vroeg op een bepaald moment of ik mee mocht doen en de lijn gebruiken als zij die niet nodig hadden. ‘Jullie gaan altijd voor’, zei ik. Dat scheelde ook hun weer in de kosten. Zo is mijn samenwerking met de Engelsen ontstaan.

Een van die collega’s, ik had hem al weleens geholpen, werkte voor Mercedes, Toyota en McLaren. Hij kon een nieuw contract bij Mercedes tekenen, maar moest wel exclusief voor hun gaan werken. Toyota had de sport verlaten en tegen McLaren zei hij: ik kan niet meer voor jullie werken, want ik teken bij de ster. Maar ik heb misschien wel een alternatief. Dat was ik. En de rest is geschiedenis.

Achteraf gezien is het misschien wel mijn geluk geweest dat ik op bepaalde momenten langer in de sport ben blijven hangen dan verstandig was. McLaren was een keerpunt, het is mijn redding geweest. In het begin verdiende ik helemaal niet zo gek veel, maar na verloop van tijd werd ik beter financieel gewaardeerd en heb ik er acht jaar met heel veel plezier gewerkt.”

‘De jaren met Christijan waren misschien wel de mooiste’

Op tweede paasdag deel 2!


De nieuwste editie van FORMULE 1 Magazine vind je NU in de winkel! Of bestel ‘m hieronder (met gratis verzending in Nederland!)