Voor de 500e keer doet Olav Mol dit weekend verslag van een Grand Prix. Sinds zijn eerste keer, Monaco 1991, is er het nodige veranderd – in de sport en in zijn vak. Over het verschil tussen Engels en Nederlands commentaar, genot in kleine momentjes en het ontstaan van het woord ‘poepstart’.

Lees ook: Olav Mol aan de vooravond van zijn 500e GP: ‘De teller gaat hard, maar de 1000 ga ik niet aantikken, hoor’

Je maakte 29 jaar geleden je debuut. Heb je het gevoel dat je sindsdien een ontwikkeling heb doorgemaakt als commentator?
Mol: “Zeker. Er is ook heel veel veranderd. Nou klink ik als een oude man, maar in de jaren negentig kon ik informatie die ik over een weekend vergaarde tot zondag opsparen en – woppa! – alles daar kwijt. Dat is wel anders sinds de opkomst van websites, email en tegenwoordig social media. Het nieuws gaat nu veel sneller, dus daar moet je automatisch in veranderen. Mensen thuis hebben tegenwoordig zoveel meer informatie. Je kunt op je televisie het beeld stopzetten en 23 keer terugkijken wat er precies gebeurde. Af en toe wordt dat onderschat: wij moeten bij een crash meteen inschatten hoe het zit. Soms heb ik dat wel, denk ik eerst: ‘het zit zo’. Maar dan kijk ik ‘m terug en is het ‘ah…'”

“En om maar een grote sprong te maken: ik heb mezelf midden jaren 2000 ook meer toegelegd op het tactische deel. Banden, pitstops, brandstof. Bewust, want het heeft mijn interesse. Daarbij hebben we sinds een jaar of negen een scheidsrechter zitten. Althans, die zat er vroeger ook, maar ze communiceren nu meer over hoe ie over de wedstrijden denkt. Vind ik lekker. Zie Monza. Je had allemaal mensen die riepen dat Leclerc met Hamilton hetzelfde deed als Max een jaar eerder met Bottas. Nee: Leclerc raakte Hamilton niet, Max raakte Bottas wél. Dus dat lijntje is zo dun… Onze sport heeft zoveel uitleg nodig. Daar komt bij dat we anno 2019 een veel breder publiek hebben. Er is een groep, 600.000 – 700.000 man, die vroeger ook al keek. Ik moet zorgen dat die niet de hele tijd denken: ‘ja, Mol, dat weet ik nou wel’, maar er zijn ook mensen die niet alles weten. Die moet ik ook bedienen.”
(tekst loopt door onder de foto)

Mol in het commentaarhokje bij de Grand Prix van Brazilië. Foto: Peter van Egmond.

Is de manier waarop je je publiek aanspreekt veranderd?
“Gevoelsmatig niet. Maar door alles wat je tegenwoordig maar hoort – je kon vijftien jaar geleden geen fuck of shit op tv zeggen – is wel een breder soort taalgebruik algemener geaccepteerd. Mij komt dat best goed uit, want als ik mijn teen stoot, loop ik ook flink te godveren. Het komt er makkelijk uit, bij mij.”

“Er is trouwens een keer een contractaanhangsel geweest bij SBS dat ik geen ‘shit’ mocht zeggen of negatief zijn over het management van de Formule 1. Anders zouden ze vanuit de organisatie het recht hebben ‘de desbetreffende commentator’ te laten ontslaan. Ik had geroepen dat Räikkönen een cool motherfucker was, ofzo. Iemand hoorde dat en stuurde Max Mosley, toen FIA-voorzitter, een brief. Mosley vond het niet kunnen. Zo is het woord poepstart ontstaan, want ik mocht geen shit zeggen. Dus de Nederlandse taal is weer verrijkt. Tegenwoordig zullen er kinderen van zes zijn die poepstart roepen!”

Enig Engels taalgebruik is je sowieso niet vreemd.
“Wij ‘wonen’ in de paddock in een Engelstalige omgeving, babbelen de hele dag Engels. Ik weet nog dat Räikkönen zich eens in Monaco verremde. Ik riep: ‘Kimi, where’s your brain!’ Omdat je in die Engelse stand staat. In Nederland kan dat ook, hè. Wij zijn een vreemde eend in de bijt in dat je ook via Engelse en Duitse tv kan kijken. Dus mensen doen dat ook. Een voordeel en nadeel. Dat Engels klinkt altijd lekker, maar moet je voor de gein eens vier minuten Engels commentaar gelijk letterlijk in je hoofd naar Nederlands vertalen. Geloof me: dat is soms ontzettend bizar. Als ik het zo zou doen, zat ik in een dwangbuis achter de tralies.”

Mol interviewt Lewis Hamilton. Foto: Peter van Egmond.

Je hoort vaak dat je vroeger makkelijker mensen kon aanspreken in de paddock. Is de sport anders nu dat meer gereguleerd is?
“Ja, maar flauw gezegd: het persdeel is tegenwoordig openbare informatie. Voor mij persoonlijk: de persmensen hier maken niets voor mij, maar misschien wel via mij. Want als ik een één-op-één interview heb, hebben zij hun recordertje erbij liggen en daar halen zij weer een tekstje uit voor hun achterban. Dat is dus openbare informatie.”

“Wat niet te halen valt, is inzicht en kennis die ik bij teams weghaal. Bij monteurs die ik ken, bijvoorbeeld. Ik zorg ook dat ik die jongens nooit gesloten vragen stel. Geen: ‘klopt het dat je achterdemper dat doet?’ Want dat mag die jongen eigenlijk niet zeggen en dan wordt hij erop aangekeken. Dus het is: ‘als ik denk dat die achterdemper zo werkt, ben ik dan gek, of valt dat mee?’. Als ie dan zegt: ‘dan val je best mee’, heeft ie nooit gezegd hóé ie werkt, maar weet je wel dat je goed denkt.”

Wat zijn, vaktechnisch, mooie momenten?
“Een klein moment, wat ook te maken heeft met mensen die roepen dat ze al jaren de Engelse tv kijken omdat ze dat commentaar beter vinden, was bij de Grand Prix van China dit jaar. Een dubbele pitstop bij Mercedes, waarbij de Nederlandse tv-kijker gelijk een tactisch verhaal krijgt. ‘Let op: Hamiltons banden zijn ouder, die zijn dof. Die van Bottas zijn nieuw, die zie je glimmen’. Datzelfde fragment komt de week erna op de site van de Formule 1 zelf, mét commentaar van de almachtige Engelsen, die met geen woord over dat tactische moment reppen.”

“Dat zijn dingen waar ik op boog, die momentjes dat je ziet en vertelt dat Leclerc door te lang door te rijden, na zijn stop achter Max komt – én buiten bereik. Dat je vertelt dat Hamiltons aanvalt komt vóór het gebeurt. Als het dan zo uitpakt, vinden we dat in Nederland heel normaal. Maar ik weet dat het echt niet overal gebeurt. En dat komt ook omdat ik in mijn uppie zit. Ik hoef het niet eerst uit te leggen aan iemand naast me. Nee, ik doe het direct met de mensen thuis, en dat vind ik ook lekker.”

Lees ook: Olav Mol aan de vooravond van zijn 500e GP: ‘De teller gaat hard, maar de 1000 ga ik niet aantikken, hoor’

Mol aan het werk op de Red Bull Ring. Foto: Peter van Egmond.