Het stratencircuit van Singapore ligt midden in de stad en is verlicht met meer dan 1600 fel schijnende lichtbakken. Dat zou je makkelijk moeten kunnen vinden. Niet dus.Vorig jaar was ik ook al in Singapore en toen verplaatste ik me per toeristenboot van het hotel naar het circuit. Voor deze editie heb ik elders mijn intrek genomen en dus stond de eerste dag van dit evenement vooral in het teken van de meest efficiënte manier om op het circuit te geraken.

De metro leek me wel wat. Er is een station dat Marina Bay heet, net als het circuit dus. Afgaande op mijn ruime ervaring met het openbaar vervoer – Amsterdam Centraal ligt inderdaad tamelijk centraal en Almere buiten is een flink stuk buiten Almere, ondekte ik in de loop der jaren – ging ik er derhalve vanuit dat dit station wel in de buurt van het circuit zou zijn. Ik dus op pad.

De omgeving van het metrostation beloofde weinig goeds. Bij aankomst in deze stadsstaat had ik al ontdekt dat gebouwen hier sneller verrijzen dan in Nederland van vergelijkbare bouwprojecten de maquettes worden vervaardigd, maar deze bouwput kwam me niet bekend voor. Toch maar verder gelopen.

Na verloop van tijd bleek ik qua dresscode nogal af te wijken van de rest van de aanwezigen in het gebied. Zo droeg ik geen veiligheidshelm en ook mijn schoeisel was op het oog van mindere kwaliteit dan dat van de overige aanwezigen.Mijn toch zeer modieuze groene shirt stak daarnaast schril af tegen felgele hesjes die ik her en der zag. Een man met een portofoon kwam op me af.

Wat ik kwam doen.

En waarom ik geen helm droeg.

Nu is het geen geheim dat mijn baan als Formule 1-verslaggever deels voortkomt uit een jarenlange frustratie over het mislukken van mijn eigen racecarrière, maar een helm meenemen naar een Grand Prix is zelfs mijn eer te na. Toch moest ik er een op. En daarna moest ik maken dat ik wegkwam. De opzichter – want dat was hij – keek me nog eens goed aan. Hij vond dat ik een verwarde indruk maakte. Hoezeer ik hem ook probeerde te overtuigen dat ik slechts wat vermoeid was en de weg naar het circuit zocht, het hielp niets. Hij zag in mij een suïcidaal geval met het wilde plan om zichzelf van een steiger af te storten, of iets dergelijks.

Hoe dan ook, op eigen kracht terugkeren was er niet bij. Ik werd met zachte hand in een vrachtwagen gedirigeerd en met gezwinde spoed naar de rand van het bouwterrein gebracht, zodat ik geen schade kon aanrichten in mijn poging mezelf, en daarmee wellicht enkele van de hardwerkende bouwvakkers, de dood in te storten.

Een dik uur en verschillende metrostations later arriveerde ik bezweet en uitgeput bij het circuit. Een Spaanse collega hield mij aan. Of ik wist wat de korste weg naar de paddock was.

“Geen idee”, antwoordde ik naar waarheid. “Maar de langste weg weet ik wel.”