In de rubriek ‘Terugblik’ werpt Formule 1-redacteur Rob Wiedenhoff een blik op het verleden aan de hand van momentopnamen. Van bijzonder tot bizar, het zijn Robs meest memorabele herinneringen aan een sport die hij al vijfenvijftig jaar als verslaggever en liefhebber volgt.

De tamelijk gewone afspraak draait uit op een gedenkwaardige bijeenkomst. Het is de avond voor de Grote Prijs van Oostenrijk 1982. Via de Nederlandse Sylvia Tamsma, toenmalig vriendin van regerend wereldkampioen Nelson Piquet, spreek ik af met de Braziliaan voor een interview. Gegeten moet er toch worden, dus ik zal hem spreken in Haus Bernhard te Zeltweg, tijdelijk domicilie van het Brabham-team.

In de gelagkamer zit aan een lange tafel met het opschrift ‘reserviert’ eenzaam en alleen de belangrijkste man van de sport, Bernie Ecclestone. De peetvader van de Formule 1, baas van Brabham en Piquet, staart somber voor zich uit. Memoreert de ongevallen van het seizoen. Nodigt de verslaggever uit om aan te schuiven en bericht dat Nelson zo komt. “Die ongelukken, dat was altijd zo. Vroeger gingen er meer.” Stilte. Haalt dan zijn gram over de gevaarlijke Ferrari’s. “Ik zei voor het ongeluk van Pironi tegen hem dat die wagen levensgevaarlijk is. Dat zag je bij Villeneuve toen de gordels afbraken.” Pironi was het er niet mee eens.

Nelson arriveert, samen met Sylvia, een kwartier te laat. Akelige precisie voor een Braziliaan. Aan tafel ook Dieter Stappert, sportmanager van motorleverancier BMW. En Harti Weirather met vriendin; de wereldkampioen op de afdaling staat er goed op bij Piquet. “Ik heb grenzeloze bewondering voor wat die jongen doet op de ski’s. Zo gevaarlijk, ik moet er niet aan denken.” Die avond zit hij aan de leberknödelsuppe en een matige schnitzel. De kampioen wordt niet gehinderd door handtekeningenjagers. Slechts één jongen vraagt erom en Piquet krabbelt wat op een papiertje. De jongen vraagt bedeesd waar teamgenoot Patrese zit. Nelson wijst op iemand met snor en geniet van het misverstand. Hij praat honderduit. De Braziliaanse radioreporter Janos Lengyel is verbaasd: “Nelson heeft vanavond stof voor een heel jaar.”

Het gaat over Emerson Fittipaldi en Chico Rossa, die hem adviseerde in Europa te racen en die hem alles vertelde. “Voor een race op de Nürburgring moest ik uitkijken naar bordjes ‘Zimmer frei’ en een goede prijs afspreken.” Over Niki Lauda en Alan Jones, en vooral over Ferrari. “Tegen Pironi zei ik: ‘Die wagen van jou is shit.’ Twee maanden later crashte hij. Niemand deed iets. De Italiaanse pers niet omdat Ferrari een instituut is en Fiat veel kranten beheert. Ze zeiden dat ik iets had tegen Ferrari omdat ik er niet voor mocht rijden, maar ik wil geen auto waarmee ik me dood kan rijden.”

Een man met een linnen zak vol kranten gaat de tafels langs. De krant van morgen. Sylvia koopt er eentje. Leest en lacht. “Kijk wat ze schrijven, Nelson: je bent vandaag jarig, koopt een paar kratten bier voor de monteurs en bent nu ergens op een feest. Wat ze allemaal verzinnen!” Piquet haalt zijn schouders op. Hij leest nooit, zijn leven is racen.

De hoteleigenaar toont het gastenboek. Opdrachten, handtekeningen, foto’s en krantenknipsels over coureurs. “Wie is dat?”, vraagt Piquet en wijst op een foto van Jo Siffert, winnaar in Oostenrijk in 1971. Hij was negentien toen Siffert datzelfde jaar omkwam.

Piquet houdt van rust. Slaapt het liefst elf uur. Zijn conditie is geen punt. “Ik slaap veel en race veel. En ik loop naar mijn racewagen!” Hij lacht, maar in de laatste race van 1981 stort hij in elkaar en dit jaar is hij in Brazilië onwel geworden op het podium. Fel: “Dat heeft niets met conditie te maken. Het was spanning in Amerika en hitte in Brazilië.”

Bij de koffie vraagt Stappert om suiker. Sylvia en Nelson scheuren een paar zakjes open en gooien de inhoud over de warrige haardos van de Oostenrijker, die schaapachtig lacht. Piepkleine frivoliteit. De tijden dat de heren coureurs de avond voor de start feestvierden, zijn al decennia vervlogen. De volgende dag wacht de race en de kampioen moet zijn uren halen.

Door Rob Wiedenhoff.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in
Formule 1 nr. 18, 2015.