Deze week is het negentig jaar geleden dat het eerste rondje op Monza werd gereden. Hoog tijd voor een historisch portret van het unieke circuit, waar zondag de Italiaanse Grand Prix wordt verreden.

Het Autodromo Nazionale di Monza is een van de veteranen onder de Formule 1-circuits: uniek, sfeervol en uitdagend. Pietro Bordino was in 1922 de eerste coureur die zijn auto, een Fiat 804, op Monza de sporen gaf. Sindsdien is het circuit meerdere keren van gedaante verwisseld. De meest rigoureuze wijziging kwam in 1962, toen de kombaan uit de lay-out van de F1-race werd geschrapt. Gesloopt werd hij niet. De natuur doet nu al vijftig jaar zijn werk. Elk jaar worden de vangrails rond de oval wat roestiger, en zijn er weer wat meer gaten in het wegdek gekomen. Dat levert steeds mooiere foto’s op. De laatste grote wijziging aan het circuit kwam in 2000. De dubbele chicane na start/finish, twee keer links-rechts, werd vervangen door één nauwe rechts-linker.

Het circuit is inmiddels niet meer weg te denken van de kalender. Bij de invoering van de Formule 1, in 1950, stond er al een race in Monza op het programma. Sindsdien was het slechts één keer afwezig. In 1980 werd de Grand Prix van Italië op Imola verreden. Dat was eenmalig. Vanaf 1981 werd de race weer op Monza gereden. David Coulthard noemde Monza ooit een van de vier F1-grandslams, samen met Spa-Francorchamps, Silverstone en Monaco. De Italiaanse fans, beter bekend als tifosi, maken er elk jaar weer een uniek feest van. De dresscode blijft onveranderd: rood. Het is Ferrari voor, Ferrari na.

De passie van de tifosi gaat ver. Zo werd Alain Prost bij een uitvalbeurt een keer bekogeld met eikeltjes en werd het publiek gek van vreugde toen Mika Häkkinen in leidende positie uit de eerste chicane vloog. Eind jaren negentig kon de Benetton van Giancarlo Fisichella, die met een mechanisch probleem uitviel, ook afgeschreven worden. De auto stond geparkeerd naast de baan. Toen de toeschouwers toegang kregen tot het circuit om naar de podiumceremonie te kijken bleef er weinig van de Benetton over.

Op Monza lijken er vaker bijzondere dingen te gebeuren dan elders. Sebastian Vettels overwinning in 2008 met zijn Toro Rosso bijvoorbeeld. Of de tranen van Mika Häkkinen in 1999 en van Michael Schumacher in 2000. Of Ferrari’s zege in 1988, de enige keer dat jaar dat McLaren niet won. Underdogs lijken zich vaak in Italië terug te knokken in het kampioenschap. Zoals Heinz-Harald Frentzen deed in 1999, of Schumacher in 2006.

In negentig jaar gebeuren er niet alleen mooie dingen op een racebaan. Op en rond Monza speelden zich meerdere tragedies af. Zo verongelukte Wolfgang von Trips er in 1961, en nam hij vijftien toeschouwers mee de dood in. Jochen Rindt verongelukte in de kwalificatie van 1970 in Parabolica. Ronnie Peterson stierf in 1978 in een Italiaans ziekenhuis, toen hij geopereerd werd voor meerdere breuken in beide benen die hij opliep bij een startongeluk. Het laatste fatale ongeluk was in 2000. Bij een kettingbotsing voor de tweede chicane liet Paolo Gislimberti het leven, een marshal. Hij werd geraakt door een losgevlogen wiel uit het ongeluk waar Pedro de la Rosa, Heinz-Harald Frentzen, Johnny Herbert, Jarno Trulli, David Coulthard en Rubens Barrichello bij betrokken waren.

Monza is een circuit met meerdere gezichten. Maar één eigenschap steekt er bovenuit: Monza is authentiek. Daar kunnen circuits als Abu Dhabi, Bahrein, India, Zuid-Korea of China nooit aan tippen.

Donderdag 13 september ligt de nieuwe Formule 1 in de winkel, met een uitgebreid verhaal over de fameuze race op Monza van 1979.