In de rubriek ‘Terugblik’ werpt Formule 1-redacteur Rob Wiedenhoff een blik op het verleden aan de hand van momentopnamen. Van bijzonder tot bizar, het zijn Robs meest memorabele herinneringen aan een sport die hij al vijfenvijftig jaar als verslaggever en liefhebber volgt.

Tijdens de Grand Prix van Singapore van 2015 bekroop me een vreemd gevoel. Een man op het circuit. Ik dacht meteen aan die geflipte priester ooit op Silverstone. Een uit de hand gelopen weddenschap? Of een lokale fan van Max Verstappen die hem een safety car situatie wilde aanreiken opdat hij zijn tegenslag kon ombuigen.

Vergezocht? Ja. Maar toch rinkelde een belletje. En dacht ik aan die zondagavond van 2008.
Het leek toen, met een verwijzing naar het klassieke sportboek ‘Mysterieuze krachten in de sport’ van Joris van den Bergh, het gevolg van een geheimzinnige ingreep, die overwinning van de Fernando Alonso in de helverlichte straten van Singapore.

Met zijn Renault startte hij als vijftiende. Op Marina Bay, het circuit met de meeste bochten, was hij bij voorbaat kansloos. Tenzij een wonder gebeurde. En dat bleek toen teamgenoot Nelsinho Piquet pontificaal tegen een muur klapte. Alonso dook de pits in, de rest van het veld na het verschijnen van de safety car. De Spanjaard had, zei hij, last van zijn banden. Met vers rubber lag hij op kop. De crash van Piquet hielp hem op weg naar de overwinning. Wat een geluk, wat een toeval. Niet dus.

Bijna een jaar later kwam de aap uit de mouw toen Piquet na Hongarije uit het team werd gezet door Flavio Briatore en de jonge Braziliaan alles onthulde. “Mijn beul”, noemde Nelsinho hem. De waarheid is overbekend. Het was om Alonso, die zogenaamd van niets wist, te helpen. Een gaaf geval van match fixing.

List en bedrog in deze mechanische sport is van alle tijden. Volgens de geniale Colin Chapman begon zoeken naar slimme uitwegen na de komst van de reglementen. In vroeger tijden was het gebruik van een grotere, illegale motor het simpelste. Dat Jean Behra met zijn kleine Gordini de Ferrari van Alberto Ascari te snel af was in de Grote Prijs van Frankrijk 1952 op het snelle circuit van Reims, gaf te denken. Dat Bruno Giacomelli een Alfa Romeo op pole zette in Canada deed wenkbrauwen fronsen. Alfa’s waren geen kanshebbers.

Dat het Brits correcte team van Ken Tyrrell in 1984 in de fout ging, was onverwacht. Het moest het als enige zonder turbo opnemen tegen de geblazen bolides. Toen Brundle in Detroit tweede werd, was de maat vol. Wat bleek: de Tyrrells waren ver onder gewicht; de watertank werd bijgevuld met loden balletjes. Te lichte wagens of achtervleugels, verkeerde bodems, het McLaren-Ferrari spionage schandaal, het hoorde er bij.

Verzinnen van een list heeft niet altijd te maken met het ontduiken van voorschriften. Het is vaak amusant. Zeker, en dan wijk ik af van het Formule 1-wereldje, was dat het geval tijdens een sportwagenrace in Portugal. De kalender wees juli 1970, het ging om de 500 kilometer van Vila Real op een wegcircuit waaraan de Belgen Teddy Pilette en Gustave Gosselin meededen met een Lola-Chevrolet van team VDS van graaf Van Der Straeten. Het was een zeer hete zomer en de auto vertoonde verschijnselen van oververhitting. Na vergeefse pogingen tot betere koeling verkozen, het is geen Belgenmop, de heren coureurs ervoor om de motor te koelen met rode wijn omdat het kookpunt hoger ligt dan bij water. Niet gemengd maar gewoon eerst alle water er uit. Het was goede wijn, aldus Pilette, want de graaf betaalde. Met een litertje of veertien zouden ze het redden in de race. De mensen van andere teams dachten dat ze gek waren geworden bij VDS. Niet echt: de Lola bleef heel en ze wonnen de race.

Mooi was de manier waarop Robin Herd van March de tijdtraining bij de Zweedse Grand Prix van 1975 op Anderstorp manipuleerde. De organisatie gebruikte, naast de March pits, een ‘elektrisch oog’ om de tijden te registreren. Juist voordat Vittorio Brambilla in de oranje March aanstormde, hield Herd het pitsignaalbord voor de straal. Vittorio snelste; niemand begreep het. Bedrog, maar wel een leuke list.

Door: Rob Wiedenhoff.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in
Formule 1 nr. 14, 2015.