Wat een draak van een race, die Grand Prix van Abu Dhabi. Een slaapverwekkende optocht met maar vijf inhaalacties en een totaal gebrek aan spanning. De onthulling van het nieuwe F1-logo na afloop was bijna nog interessanter.

De race was koren op de molen van alle journalisten en fans die vinden dat het slecht gaat met de sport. Een greep uit hun kritiek: inhalen is er door alle downforce van de moderne F1-wagens niet meer bij. Het motorgeluid is lachwekkend. De toeschouwers blijven weg. De circuits zijn zielloze afsfaltvlaktes. Reële problemen, als je het mij vraagt.

Toch slaan veel critici ook de plank mis. Om precies te zijn wanneer ze de huidige Formule 1 tegenover allerlei historische tijdperken plaatsen waarin de sport volgens hen nog puur en mooi was. Vroeger: toen hadden coureurs nog een persoonlijkheid! Vroeger: toen waren de races altijd spannend! Vroeger: toen konden de rijders tenminste nog een wiel tegen hun hoofd krijgen zonder dat er een lelijke teenslipper in de weg zat!

Niets is menselijker dan nostalgie. Iedereen mijmert wel eens over die ‘goeie ouwe tijd’. Maar nostalgie is niet altijd waarheidsgetrouw. Als het gaat om dierbare herinneringen, hebben we de neiging het mooie te onthouden en het lelijke te vergeten. Mijn boodschap aan alle klagers en F1-puristen: vroeger was niet alles beter.

Voor ik uitleg waarom, eerst even wat mogelijke misverstanden uit de weg ruimen. De Ferrari-V12 uit de jaren negentig klonk inderdaad beter dan de V6 turbohybride van nu. Spa en Monza zijn oneindig veel mooier dan ‘Tilkedromes’ als Bahrein of Abu Dhabi. Een rivaliteit als die tussen de iconen Senna en Prost is moeilijk te evenaren.

Enorme verschillen
Maar naast ieder probleem in de huidige Formule 1, kun je een zwakke plek uit het verleden plaatsen. Neem alleen al de enorme snelheidsverschillen binnen het startveld die decennialang doodnormaal waren. Wie het extreem vindt dat er tussen de huidige top drie en de rest soms een seconde zit, moet er eens een oude kwalificatie-uitslag bij pakken.

De GP van Hongarije in 1993 bijvoorbeeld: niet minder dan acht seconden scheidden snelste man Alain Prost en de nummer 26 Luca Badoer. Vergelijk dat maar eens met de kwalificatie op hetzelfde circuit dit jaar. De Sauber waarin Marcus Ericsson de langzaamste tijd reed, was niet vooruit te branden, en toch zat hij maar 3,5 seconde achter de Ferrari van polesitter Sebastian Vettel.

Die snelheidsverschillen waren niet bevorderlijk voor de actie op de baan. Vaak kwamen er maar vijf of zes auto’s over de finish in dezelfde ronde als de racewinnaar. Veel coureurs in langzamere wagens werden op drie, vier, vijf of nog meer ronden gereden. Abu Dhabi 2017 mag dan saai zijn geweest, met zulke grote verschillen heb je pas echt een optocht. Ter vergelijking: dit seizoen werd alleen Daniil Kvyat één keer op drie ronden gereden.

De strijd om de overwinning was vroeger ook lang niet altijd spannend. Ik heb het gemiddelde verschil tussen de nummers één en twee uitgerekend voor een willekeurig seizoen (2001) en voor 2017. Wat blijkt: tegenwoordig zit alles veel dichter bij elkaar.

Ralf Schumacher won in 2001 op Hockenheim met 46 seconden voorsprong.

In 2001 lag de winnaar gemiddeld veertien seconden voor. Er waren races waarin de nummer één met een seconde of veertig voorsprong over de streep kwam. Afgelopen jaar was het gat tussen het hoogste treetje van het podium en de tweede plek nog maar 6,5 seconde. Liefst twaalf keer lag de winnaar aan de finish minder dan vijf seconden voor.

Ploffende motoren
Wat tot tien, vijftien jaar geleden ook niet meehielp, was de dramatische betrouwbaarheid van de F1-wagens. De ene motor was nog niet geploft, of de andere ging er alweer aan. Denk bijvoorbeeld aan Stewart Grand Prix in 1997, dat in 34 pogingen slecht 8 keer de finish wist te halen. Toen weliswaar erg vervelend voor het kleine Britse team, maar niet een verhaal dat de krantenkoppen domineerde zoals de McLaren-Honda-saga van de laatste drie jaar.

Alle technische malheur zorgde geregeld voor Grands Prix waarin tien auto’s of minder de finish haalden. Wie voorop reed, moest er altijd op rekenen dat hij zomaar door een onverwacht probleem met lege handen kon komen te staan. DRS oneerlijk? Dan was dat soort willekeurige pech het ook.

Wat ik maar wil zeggen: elke periode in de Formule 1-geschiedenis heeft zijn goede en minder goede kanten. We missen het ouderwetse motorgehuil, maar we hebben wel een uniek Nederlands talent dat meedoet om de zeges. Er zijn wat minder uitgesproken karakters à la Piquet of Stewart, maar met Hamilton, Vettel en Alonso zien we wel twintig keer per jaar drie van de beste coureurs aller tijden elkaar bevechten.

De Formule 1 levert soms waanzinnig spannende, legendarische races. Af en toe is de sport ook slaapverwekkend saai. Zo is het altijd al geweest en zo is het goed.