Het Yas Marina Circuit is van ongeëvenaarde schoonheid. De faciliteiten zijn perfect, de omgeving is schoon, jachten hebben er net als in Monte-Carlo een eigen plekje en de zon geeft de baan steevast een gouden gloed. Maar toch ontbreekt in de oase één – niet onbelangrijk – ding: een ziel.

In het immense mediacentrum waan je je in de commandoruimte van Kennedy Space Center, bij binnenkomst van het rennerskwartier verwelkomt een dikke rode loper de gasten. De coureurs rijden de pitstraat uit via een tunnel, een noviteit. Het megalomane Ferrari World is om de hoek en er is zelfs een speciale strip asfalt (met grote tribunes) voor dragracen. Op het kunstmatig aangelegde YAS Marina Island straalt alles op en naast het circuit geld, macht en succes uit.

Oliestaat Abu Dhabi, dat een koninklijk investeringsportfolio van honderden miljarden euro’s heeft, probeert de toerist op alle mogelijke manieren te verleiden. Het klimaat is, zeker ’s winters, aangenaam. Mooi meegenomen natuurlijk, zeker voor de liefhebbers van strandvakanties. Luxe is nergens ver weg, althans voor de toerist en de autochtone bevolking. Tienduizenden gastarbeiders uit Pakistan, India, Nepal en de Filipijnen houden de economie draaiende. Vaak tegen lage lonen en onder uitputtende weersomstandigheden.

Gisteren, op weg naar het circuit vanuit uitvalsbasis Dubai, zag ik ze langs de glimmende snelweg E11 (op sommige plekken zeven banen breed) weer aan het werk. Om bruggen te bouwen, wegen te onderhouden en bomen te snoeien, terwijl de Rolls Royces, Ferrari’s en Aston Martins met 160 km/uur – op de E11 neemt niemand het zo nauw met de maximumsnelheid van 140 km/uur, hoewel er om de kilometer een flitspaal staat – voorbij stoven.

Begrijp me niet verkeerd: het is vanzelfsprekend een voorrecht om de GP van Abu Dhabi als verslaggever te bezoeken. Iedereen wordt gepamperd, mensen zijn ontzettend vriendelijk en behulpzaam.

Maar waar ik ook zoek en kijk, een ziel vind ik nergens.