Ik erger me tweewekelijks aan het gemak waarmee de safety car tijdens races te pas en te onpas wordt ingezet om gestrande auto’s of verloren onderdelen te bergen. Dit komt omdat een safety car, of hij nou nodig is of niet, namelijk altijd voor competitievervalsing zorgt.

Bij een lang circuit zoals Spa of (zie afgelopen weekend) Le Mans, zorgt een safety car-periode zelfs voor héél veel competitiever­val­sing, zodat je het praktisch een loterij kunt gaan noemen. Niet voor niets wordt Artikel 40 van de FIA Formula One Spor­ting Regulations bijna jaar­lijks aangepast, in een eeuwig­durende poging om cou­reurs bij tussen­komst van de safety car niet te bevoordelen of benade­len.

Wie regelmatig naar Amerikaanse oval-races kijkt, weet dat gedurende het eerste driekwart van de race slechts één ding echt telt: blijf in dezelfde ronde als de koploper, want dan kan je er altijd van profite­ren als de safety car de baan op komt.

Deze vuistregel geldt alleen niet voor die arme koploper zelf, want die zich tot dat moment misschien wel het licht uit de ogen heeft gereden om een voor­spr­ong te creëren, die hij bij het zien van de safety car als sneeuw voor de zon ziet verdwijnen. Ik vind dat onrechtvaardig, want na het opruimen van verongelukte of defecte auto’s en het naar binnen gaan van de safety car, begint in feite ieder­een – met een vliegende start – weer van voren af aan.

Als ik eerlijk ben, heb ik ik de noodzaak van dat hele safety-car-gebeuren eigenlijk nooit hele­maal ingezien.

Natuurlijk begrijp ik dat coureurs ter hoogte van een gecrashte of stilstaande auto relatief stapvoets moeten rijden, om de aldaar aanwe­zige redding­werkers niet in gevaar te brengen. Wat ik echter niét begrijp, is waarom je dan op de rest van het circuit niet gewoon mag doorracen?

Juist in de Formule 1 ligt volgens mij de ideale oplossing voor dit probleem de hand.

Een Formule 1-auto is immers standaard uitgerust met een pit-lane speed limiter om automa­tisch met een bepaalde maximumsnelheid door de pits­straat te kunnen rijden. Daar komt dan bij dat een gemiddeld Formule 1-circuit vier tot vijf kilometer lang is en circa zestien baanpos­ten heeft, die alle­maal verantwoordelijk zijn voor een baanvak van driehonderd meter – toevallig de lengte van een gemiddelde pits­straat.

Dan is het toch een eitje om met behulp van diezelfde elektro­ni­sche hulpmidde­len de twee baanvakken ‘rondom’ een crash tijde­lijk om te toveren tot pits­straat, waarbinnen niet sneller gereden kan en mag worden dan 80 km/h?

De voordelen zouden enorm zijn, want de race kan dan elders op het cir­cuit gewoon door­gang vinden. Dat is goed voor de toeschou­wers (die zich anders maar zitten te vervelen), goed voor de coureurs (die er tenslotte zijn om te racen), goed voor de veiligheid (omdat niemand na het opkrassen van de ‘safety car’ op koude banden de race hoeft te hervatten) en ook goed voor de race zelf (omdat grove competi­tiever­valsing niet meer mogelijk is).

Ik ben er dus sterk voor om de safety car alleen nog maar te gebruiken bij situaties waarbij veiligheidshalve op het GEHELE circuit langzaam gereden moet worden – zoals bijvoorbeeld tijdens de Canadese hoosbuien van het afgelopen weekend.