In de rubriek ‘Terugblik’ werpt Formule 1-redacteur Rob Wiedenhoff een blik op het verleden aan de hand van momentopnamen. Van bijzonder tot bizar, het zijn Robs meest memorabele herinneringen aan een sport die hij al vijfenvijftig jaar als verslaggever en liefhebber volgt.

Het Formule 1-seizoen van 1968 werd terecht als annus horribilis beschouwd. Het mocht een wonder heten dat de trieste trend die in april begon, zich in de maand augustus niet voortzette op de 22,8 kilometer lange Nordschleife van de Nürburgring. Heldenmoed en heldendood zijn daar nauw met elkaar verweven.

De dood van Jim Clark zette veel van zijn collega’s aan het denken. Als hem dat kon overkomen, wat heb ik dan voor kansen? Een begrijpelijke reactie, maar niemand hing zijn helm aan de wilgen. Iedere topcoureur meent dat hem zoiets niet kan overkomen en gaat door met de orde van de dag. Een klassieke gedragscode.

Clark verongelukte 7 april in een Formule 2-race op het circuit van Hockenheim. Een maand later was de beurt aan Mike Spence. Op 7 mei testte hij een Lotus turbineauto ter voorbereiding op de 500-mijlsrace van Indianapolis. De bolide raakte de muur waarna het rechter voorwiel de helm van Spence ramde.

Weer een maand later sneuvelde Ludovico Scarfiotti, inmiddels ex-F1 coureur, in een Porsche bij de bergklim van Rossfeld: 8 juni. Bij de Grand Prix van Frankrijk op Rouen was het 7 juli weer raak. De Fransman Jo Schlesser verbrandde in een experimentele Honda.

Met angst en beven trok het Formule 1-circus naar de Eifel, waar alle ingrediënten loerden op een volgend drama. De hemel bleef vrijwel constant duister, ook op de racedag geselde regen het asfalt. De organisatoren lasten zondagochtend een vrije training in opdat iedereen kon zien waar het extra gevaarlijk was en vooral om zich in te dekken. Droog of nat, de Nordschleife was sowieso levensgevaarlijk.

Naarmate de start naderde, kreeg de sfeer een allure van mytische proporties; afgezien van de regen zorgde hardnekkige mist ervoor dat het zicht werd teruggebracht tot het niveau van gekkenwerk.

Een van de weinigen die zich daar niets van aantrok was Jacky Ickx, die als jongste coureur (23) pole pakte. De Ferrari rijder troefde teamgenoot Chris Amon af met tien seconden. Ickx speelde geen hoofdrol, want Jackie Stewart (Matra-Ford) had de beste regenbanden:  die van Dunlop. Ferrari was met Firestone op voorhand verslagen.

Winnaar Stewart reed zijn beste race ooit met legendarische progressie. Graham Hill (Lotus) nam de leiding bij de start maar na de eerste ronde snelde de als zesde begonnen Stewart als eerste voorbij de tribunes, zes seconden voor Hill.

Jackie declasseerde het veld. Na twee ronden meer dan een halve minuut voor de rest. Bij de finish vier minuten en drie seconden. Nog steeds voor Hill, die drie ronden voor het einde spinde, uitstapte, de Lotus de goede richting op duwde, verder reed en Jochen Rindt (Brabham) achter zich wist te houden. De eerste woorden van winnaar Stewart aan teambaas Ken Tyrrell typeerden de toestand: “Is iedereen OK?” Dat niemand een ernstig ongeluk kreeg, was een mirakel.

Door: Rob Wiedenhoff
Dit artikel is eerder gepubliceerd in
Formule 1 nr. 15, 2016.