Heel vroeger, ten tijde van de grote wegraces van 1894 1903, kon er uiteraard niet vantevoren op de openbare weg worden getraind en bestond er dus ook geen enkele vorm van kwalificatie. De deelnemers vertrokken, alleen of met zijn tweeën, met gelijke tussenpozen van maximaal twee minuten.

Dat tijdsver­schil in starttijd werd dan aan de finish gecompen­seerd. Voor de spanning maakte het alle­maal niet veel uit, omdat in die periode races niet met secondes maar met tiental­len minuten verschil werden gewon­nen of verloren. Hoewel vanaf 1904 algemeen op afgesloten cicuits werd gereden (met dus de mogelijkheid tot tijdtrainin­gen), werd er tot in de jaren dertig gewoon om de start­plaatsen geloot. In Europa althans.

In Amerika kwam men er al snel achter dat dit niet de juiste manier was. Toch ging het er bij de eerste edities van de Indy 500 ook nog vreemd toe! Wie in 1911 aan de race wilde mee­doen, was verplicht om een traject van een kwart mijl (400 meter) lengte af te leggen met een gemiddelde snelheid van 75 mph (ruim 120 km/h). De startvolgorde werd echter bepaald aan de hand van de inschrij­ving, onder het motto ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’.

Een jaar later was er voor het eerst in de historie sprake van een soort tijdtraining, al werd er nog steeds om de start­plaat­sen geloot. In 1915 brak het besef door, dat het veel eerlijker was om de coureurs om de beste startplaatsen te laten strijden. Zo werd de eerste kwalificatie ooit een feit, met bijbehorende poleposition (al werd die term pas dertig jaar later uitgevonden). Hiermee nam Amerika een voorsprong op Europa van niet minder dan zestien jaar. Even terzijde: wist u, dat de Indy 500 in de periode 1950-1960 meetelde voor het Wereldkampioenschap Coureurs?

In Europa was de Grand Prix van Tsjecho-Slowakije 1931 de eerste grote race, waarbij een heuse kwalificatietraining werd gebezigd. Natuurlijk was een dergelijke startopstelling – met de snelste coureurs voor­aan en de langzaamste achteraan – veel veiliger, maar dat drong nog niet tot ieder­een door. Tot in 1939 deed namelijk iedere organisatie wat hem goed­dunkte. In 1935 was er zelfs een (op het laatste moment afgebla­zen) plan om de startopstelling van de Grand Prix van Duitsland te bepalen via … acceleratieproeven! In elk geval was de Grand Prix van België 1939 de laatste gelegenheid, waarbij lootjes werden getrok­ken – al kwam dit zelfs in 1950 nog wel eens bij kleinere races voor.

In 1979 werd het aantal racedeelnemers om veiligheidsredenen beperkt en moesten tijdens de kwalificatie de vier of zes langzaamste deelne­mers afvallen. In 1988-1992 waren er zoveel aanmelders, dat het helemaal de spuigaten uitliep. Toen werd op de vroege vrijdagmorgen een aparte pre-kwalificatie verre­den om het kaf van het koren te scheiden.

In 1996 werd de zogenaamde hon­derdzevenpro­cent-re­gel uitgevonden, die tegenwoordig – na een onderbreking van een aantal jaren – nog steeds geldt: wie mee wil doen, mag niet langzamer zijn dan 1,07 x de tijd van de polesitter. Streng maar rechtvaardig. Hoewel … de FIA mag een uitzondering maken, als bijvoorbeeld de wereldkampioen door pech die onderlimiet niet haalt. Dat overkwam in 1982 werelkampioen Nelson Piquet. Dat was slecht voor de business! Driemaal raden wie Piquets toen­malige teameigenaar was …