In een serie verhalen introduceert [schuin}Formule1.nl{schuin] elke week één van de nieuwe teams die dit seizoen debuteren in de koningsklasse van de autosport. Deze week deel 3: US F1.Amerikanen en de Formule 1. Dat kan haast niet goed gaan. De lijst van mislukte F1-coureurs met een Amerikaanse achtergrond is haast groter dan het aantal klachten dat inmiddels bij de overheid is binnengekomen over de OV-chipkaart. Iets dat in dit verhaal genoeg naar boven zal komen. En toch durven Peter Windsor en Ken Anderson het aan om het komende seizoen met een Amerikaans team in de Formule 1 aan de start te staan.

Commercieel gezien biedt het natuurlijk enorme mogelijkheden. Natuurlijk: Amerikaanse investeerders en bedrijven kunnen hun ei kwijt in de raceseries van eigen bodem. NASCAR en in mindere mate de Indy Car zijn voor bedrijven groot genoeg om aan hun naamsbekendheid of imago te werken. Binnen de landsgrenzen. En dat is net de beperking van die twee klasses: het is vooral een Amerikaans feestje.

De Indy Car komt weliswaar jaarlijks op visite in Japan, en soms in Australië. Maar daar blijft het dan ook bij. Er zijn genoeg grote Amerikaanse sponsoren die meer dan dat alleen willen. En daar kan US F1 zijn winst mee pakken. Wat is er voor een Amerikaans bedrijf immers betere reclame dan een Amerikaanse Formule 1-team dat het wereldkampioenschap wint? Mensen in de Verenigde Staten zullen er alleen maar trotser op worden.

Bij US F1 zou er dus geen gebrek aan geld moeten zijn. Chad Hurley, de medeoprichter en bestuursvoorzitter van YouTube, kocht zich in bij het team, en de renstal zegt voldoende financiën te hebben.

Maar waarom legde US F1 dan vorige week José Mariá López vast als coureur? De Argentijn kan vast wel een leuk potje sturen, maar hij kwam in twee jaar GP2 niet verder dan een overwinning en de negende plaats als hoogste eindnotering. Anders gezegd: een nieuw team gaat het lastig krijgen als de tot nu toe enig vastgelegde coureur nauwelijks F1-ervaring heeft (López mocht af en toe eens voor Renault testen).

Bovendien is de aanpak van US F1 niet groots. De renstal uit Charlotte heeft geen windtunnel en maakt alleen gebruik van Computional Fluid Dynamics: het model dat aerodynamicastromen kan nabootsen en waar Virgin Racing zich ook volledig op richt.

Daaruit kun je natuurlijk niet concluderen dat US F1 gedoemd is te mislukken. Het is echter wel een teken aan de wand: de potentiële markt voor US F1 is gigantisch en het team heeft Hurley, die YouTube voor 1,65 miljard dollar verkocht aan Google, aan boord. En toch neemt het team een paydriver in dienst, is de aanpak niet ‘Amerikaans’ groot en hult het team zich tot nu toe voornamelijk in stilzwijgen.

Automatisch steekt daarom de twijfel weer de kop op over Amerikanen in de Formule 1. Een paar glorieerden, maar het gros faalde genadeloos. Phil Hill en Mario Andretti pakten beide een keer de rijderstitel, en Dan Gurney wist in de jaren ’60, onder andere met zijn eigen Eagle, best goede resultaten neer te zetten.

Maar met die ene alinea komt er abrupt een einde aan Amerikaanse succesverhalen in de koningsklasse van de autosport. De prestaties van het F1-team van Roger Penske staan met een overwinning in schril contrast met de titels die hij in de Amerikaanse klassen aaneenrijgt. Om het over de coureurs van de overkant van de grote plas maar niet te hebben.

Het beste voorbeeld is misschien wel Michael Andretti. De coureur uit Pennsylvania werd kampioen in de Champ Cars en maakte in 1993 de overstap naar McLaren en werd teamgenoot van Ayrton Senna. Andretti pakte voor de formatie uit Woking een podium en haalde bij elkaar zeven punten voordat McLaren hem voortijdig besloot te vervangen voor Mika Häkkinen.

Toegegeven: McLarens prioriteit lag natuurlijk bij Senna, en Andretti kreeg veel minder testkilometers dan de drievoudig wereldkampioen. Hij koos er echter wèl zelf voor om niet in Engeland te gaan wonen: na elke race vloog hij gewoon terug naar de States. De Amerikaan had er met andere woorden gewoon meer uit kunnen halen.

Er zijn nog meer voorbeelden van coureurs met een Amerikaanse achtergrond die geen potten konden breken. Jacques Villeneuve is een geval waar niemand het over eens zal worden. De Canadees won in 1995 de Indy 500 voordat hij in 1996 ijzersterk debuteerde bij het oppermachtige Williams. In 1997 had de formatie uit Grove nog altijd de snelste auto van het veld en pakte Villeneuve de titel. Toen was zijn kruit echter verschoten: in de negen seizoenen die de Canadees daarna nog reed wist hij niet of nauwelijks een deuk in een pakje boter te rijden.

Iemand die helemaal niet kon imponeren was Scott Speed. Red Bull zette de Amerikaan in 2006 en 2007 vooral in een Toro Rosso omdat het commercieel aantrekkelijk was, niet omdat hij zijn achternaam eer aan deed. Na een succesloze anderhalf jaar vertrok hij met veel bombarie bij de Italiaanse renstal (teambaas Franz Tost zou hem een klap hebben verkocht).

Christiano da Matta is het schoolvoorbeeld van een succescoureur uit Amerika die faalt in het ‘Europese’ Formule 1-kampioenschap. De Braziliaan pakte in 2002 de titel in de Champ Cars, vertrok vervolgens naar Toyota om vervolgens na anderhalf seizoen met de staart tussen de benen het vliegtuig terug naar de Verenigde Staten te pakken.

Het is natuurlijk nog te vroeg om US F1 af te schrijven voordat ze een race hebben gereden. Een ding is wel duidelijk: het avontuur van een Amerikaan in de Formule 1 eindigt vaker in huilen dan in lachen. Het is voor de mensen achter US F1 te hopen dat ze binnenkort kunnen lachen. En dat zullen ze dan ook wel richting de critici doen. Gelijk hebben ze.